34641 |
kruiwagenberrie |
bomen:
bø̄m (Q206p Slenaken)
|
Elke van de twee lange draagbomen. Aan de voorzijde zijn de twee berries verbonden met de as van het kruiwagenwiel. Aan de andere kant van de berries bevinden zich de handvaten. Bij de meeste kruiwagens kunnen op de berries zijwanden geplaatst worden, zodat de kruiwagen een bak heeft. Bij de bakkruiwagen zijn deze zijwanden vast, en bij de scheienkruiwagen komen ze niet voor. Onderaan de berries bevinden zich de poten van de kruiwagen. [N 18, 98c + 99 + add; N G, 53a; JG 1a; JG 1b; RND 129; monogr.]
I-13
|
34299 |
kudde volwassen varkens |
kudde:
køt (Q206p Slenaken)
|
In dit lemma zijn de benamingen voor "kudde dieren" in het algemeen en "kudde varkens" in het bijzonder opgenomen. Zowel in de "Amsterdamse" als "Leuvense" vragenlijsten was gevraagd naar "kudde dieren". Dieren konden varkens, schapen, koeien, ganzen zijn. De antwoorden die betrekking hadden op specifiek "kudde schapen", "kudde ganzen" zijn bij het hoofdstuk schapen, ganzen ondergebracht. [N 76, 2; A 4, 18; L 4, 18; L 20, 18; monogr.]
I-12
|
34475 |
kuiken |
kuik:
ky.kǝ (Q206p Slenaken)
|
Jong van een kip. [A 6, 1d; Wi 4; RND 1; L 6, 20a; L 42, 32; JG 1a, 1b, 2c; S 14; Gwn 5, 15; Vld.; monogr.]
I-12
|
17773 |
kuit |
brade:
brô (Q206p Slenaken)
|
kuit (wade) [DC 01 (1931)]
III-1-1
|
18147 |
lam |
lammetje:
lɛmkǝ (Q206p Slenaken)
|
Jong van het schaap in het algemeen. Zie afbeelding 5. [N 70, 3; R 3, 36; S 20; Wi 5; Wi 12; L 20, 22c; L 6, 25; L 1a-m; JG 1a, 1b; AGV, m 3; A 2, 45; A 2, 1; A 4, 22c; Vld.; monogr.]
I-12
|
24973 |
leeg, niets bevattend |
leeg:
leeèg (Q206p Slenaken)
|
leeg (ijdel, ijl, laas) [DC 03 (1934)]
III-4-4
|
22750 |
lied, liedje |
liedje:
litsjə (Q206p Slenaken)
|
liedje [RND]
III-3-2
|
24343 |
lieveheersbeestje |
oligbeestje:
ouwelig = olie
ouweligbiseke (Q206p Slenaken)
|
lieveheersbeestje [Roukens 03 (1937)]
III-4-2
|
21098 |
lijnzaadmeel |
lijzatemeel:
lēzǫtǝmɛ̄ǝl (Q206p Slenaken)
|
De gedroogde pulp die overblijft na het slaan van de olie uit het lijnzaad. Het meel wordt als veevoeder gebruikt. Indien in samenstellingen met lijnzaad- dit woorddeel onverkort is gebleven en gelijk aan de opgave voor lijnzaad in dat lemma, dan is hier naar de variant van het lemma Lijnzaad, Vlaszaad verwezen. Voor de typen lijzend en lijzens naast lijzaad zie de toelichting bij het lemma Lijnzaad, Vlaszaad. [monogr.; add. uit L 1 a-m; L 1 u, 149; L 42, 59; RND 31]
I-5
|
17617 |
lip |
lip:
lip (Q206p Slenaken, ...
Q206p Slenaken)
|
lip [DC 01 (1931)], [RND]
III-1-1
|