20401 |
noemen |
noemen:
neume (Q206p Slenaken)
|
noemen, een naam geven [DC 03 (1934)]
III-2-2
|
23150 |
olifant |
olifant:
Karte 109.
olifant (Q206p Slenaken)
|
Elefant.
III-3-2
|
34151 |
onvruchtbare koe |
manse koe:
mǫu̯s kō (Q206p Slenaken)
|
In dit lemma duiden de benamingen niet alleen op een koe die bij de dekking niet is bevrucht maar ook op een rund dat halfslachtig ter wereld is gekomen dat wil zeggen half stier en half koe is. Ook tweeling-runderen zijn vaker onvruchtbaar. [N 3A, 102; N 3A, 103; N 3A, 150h; N 3A, 150i; JG 1a, 1b; A 4, 14; L 20, 14; monogr; add. uit N C]
I-11
|
17592 |
oog |
oog:
o.uə (Q206p Slenaken),
ŏw (Q206p Slenaken)
|
ogen [RND] || oog [DC 01 (1931)]
III-1-1
|
17757 |
oor |
oor:
oer (Q206p Slenaken),
u.rə (Q206p Slenaken)
|
oor [DC 01 (1931)] || oren [RND]
III-1-1
|
21275 |
opmaken |
opmaken:
opmākə (Q206p Slenaken),
xɛlt opma:kə (Q206p Slenaken)
|
geld opdoen (opmaken) [RND]
III-3-1
|
17900 |
optillen |
opheven:
òphɛɛvə (Q206p Slenaken)
|
optillen [RND]
III-1-2
|
34053 |
os |
os:
ø̜s (Q206p Slenaken)
|
Gesneden mannelijk rund [N 3A, 19; JG 1a, 1b; A 3, 37; A 4, 12; L 4, 37; L 20, 12; Wi 16; monogr.]
I-11
|
25608 |
ovenpaal |
ovenschup:
ǭǝvǝšø̄p (Q206p Slenaken)
|
De ovenpaal is in de regel een ongeveer twee meter langer stok met een plat, rond, rechthoekig of tongvormig blad van hout of ijzer waarmee het in broodvorm opgemaakte deeg in de oven wordt geschoven. Meestal haalt men hiermee ook het gebakken brood uit de oven. Het blad loopt naar voren scherp toe om het inschieten van het brood te vergemakkelijken en vooral om bij het uittrekken de paal onder het brood te kunnen schuiven (Weyns blz. 34). Wat de woordtypen "rochelijzer", "haak", "schoffel" en mogelijk nog andere betreft moet men heel waarschijnlijk aan andersoortig gereedschap denken waarmee men toch het brood uit de oven kan halen. Zie afb. 22. [N 29, 45b; RND 57; L 40, 13a; A 44, 22; OB 2, 2d; OB 2, 2e; mat. S -daaronder valt wat A. Stevens in zijn artikel ''Zwaaide, een zuidoost-nederlandse dialektbenaming voor de broodschieter of ovenpaal'' noemt "mat. S, P, C en G"; monogr.]
II-1
|
29635 |
paard |
paard:
pē̜ǝt (Q206p Slenaken)
|
[JG 1a, 1b; A 3, 4; A 11, 4; L 4, 4; L 5, 27c; L 22, 21; L 23, 1b; Gwn 5, 9a; R -s-; S 27; S 49; RND 60, 74; Wi 6, 17; monogr.; add. uit N 18]
I-9
|