e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Sluizen

Overzicht

Gevonden: 960
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
heer heer: hi.ər (Sluizen) heer [RND] III-3-1
heet lopen heet lopen: hē.t lǭ.pǝ (Sluizen) Het heet lopen van de molen als gevolg van het feit dat zich bijvoorbeeld tijdens het malen geen graan tussen de molenstenen bevindt, de stenen bot zijn of het graan niet droog genoeg is. Zie ook de toelichting bij het lemma ɛleeglopenɛ.' [N O, 36e; Vds 117; Jan 262; Coe 144; Grof 169] II-3
heet, hitsig lopetig: lø͂ͅpətix (Sluizen) heet, hitsig [Goossens 1b (1960)] III-2-1
hefboom stang: staŋ (Sluizen) Hefboom waarmee de sluis omhoog wordt getrokken wanneer het sluisijzer voorzien is van gaten. Zie ook afb. 68 en de toelichting bij het lemma ɛsluisijzerɛ.' [Vds 46; Jan 41; Coe 27; Grof 61] II-3
hefboom van de poulie hefboom: hęf˱bǭ.m (Sluizen) De hefboom waarmee men de bovenste poulie met de daarbij behorende as en rol omhoog kan trekken. [Coe 210; Grof 237] II-3
heizeis korte zeis: kotǝ zē̜.s (Sluizen), routezeis: rutzē̜.s (Sluizen) Zeis of een soort hak waarmee men hei maait of zoden hakt. In de regel heeft de heizeis √©√©n handvat. [JG 1a, 1b] I-8
hen met kuikens kloekhen: klukhin (Sluizen) Kip die rondloopt met kuikens. Zie afbeelding 9. [A 6, 1c; A 28, add.; L 22, 22; Gwn 5, 15 add.; NE II, 11; L B2, 320; R 3, 40; JG 1a, 1b, 2c; Vld.; monogr.] I-12
hengst hengst: heŋs (Sluizen) Ongesneden mannelijk paard. [JG 1a, 1b; A 4, 2b; L 20, 2b; L 39, 42; L A1, 166; S 27; Wi 8; monogr.] I-9
hengstveulen hengsteveulen: heŋsǝvyø.lǝ (Sluizen) Het mannelijk jong van een paard. [JG 1a, 1b; N 8, 3a] I-9
herdershond schepershond: šēpǝrsho.nt (Sluizen) Hond van verschillend ras die door de herder wordt gebruikt ter bewaking van de schaapskudde. [N 7, 68; N 78, 21a; L 6, 30; JG 1a, 1b; monogr.] I-12