20084 |
roos (rosa) |
roos:
roeës (L212a Smakt),
rozenstruik:
roeëzestroek (L212a Smakt),
stamroos:
stámroeës (L212a Smakt)
|
roos || roos, soort, stamroos || rozestruik
III-2-1
|
20537 |
roosteren |
roosteren:
rø͂ͅstərə (L212a Smakt)
|
roosteren
III-2-3
|
33747 |
ros |
ros:
rǫs (L212a Smakt)
|
Thans is het woord ros niet meer gangbaar; het is nog wel vermeld in de enquête van Willems. In enkele dialectwoordenboeken toegelicht als "niet meer gebruikelijk". Het woord leeft nog voort in roskam(men), rosdoek, rosmolen en rossig. [Wi 16]
I-9
|
33534 |
rot, van fruit |
kaafrot:
kaafrot (L212a Smakt)
|
rot, helemaal —
I-7
|
20426 |
rouwband |
rouwband:
rowbând (L212a Smakt)
|
rouwband; smalle, zwarte band om de linkerarm
III-2-2
|
20421 |
rouwbrief |
doodsbrief:
dódsbriēf (L212a Smakt),
rouwbrief:
rowbriēf (L212a Smakt)
|
rouwbrief || rouwbrief, overlijdensbericht, rouwkaart
III-2-2
|
20230 |
rouwkleding |
rouwgerei:
rowgrej (L212a Smakt)
|
rouwkleding
III-2-2
|
20425 |
rouwpoffer/rouwmuts |
rouwmuts:
1. witte batisten muts, zonder kant, gedragen bij zware rouw (een jaar en 6 weken 2. witte tulen muts zonder kant, gedragen bij rouw in tweede graad of meer
rowmuts (L212a Smakt),
rouwtoer:
cf. VD fr. s.v. "atour"(tooi, opschik "boerendracht; half maanvormig hoofddeksel, samengesteld bij: 1. zware rouw: geheel van zwarte crêpe; 2. bij minder zware rouw: zwarte zijden linten en zwarte bloemen
rowtoēr (L212a Smakt)
|
hoofddeksel voor rouw (zie toel.) || rouwmuts (zie toel.)
III-2-2
|
20846 |
rozijn |
pruimpje:
pruumkes (L212a Smakt),
rozijn:
rezien (L212a Smakt)
|
rozijn, gedroogde druif met pit || verzamelnaam voor krenten en rozijnen
III-2-3
|