24861 |
boerenwormkruid |
reindersknoop:
chrysanthemum vulgare
rejndersknöp (L212a Smakt),
wormzaad:
wörmzaod (L212a Smakt)
|
boerenwormkruid || boerenwormkruidzaad
III-4-3
|
24123 |
boerenzwaluw, zwaluw |
zwalf:
zwelf (L212a Smakt)
|
zwaluw
III-4-1
|
21309 |
boerin |
boerin:
buren (L212a Smakt)
|
[L 1, a-m; S 6; Wi 18; monogr.]
I-6
|
20517 |
bokking |
bokkem:
bukkem (L212a Smakt),
ennen druuëgen bukkem: een saai man/persoon r is gennen bukken zó mager, of r braojt nog vet uut: In het onbelangrijke zit toch nog iets bruikbaard
bukkem (L212a Smakt)
|
bokking || gerookte haring
III-2-3
|
32326 |
bom, spon |
spon:
spon (L212a Smakt)
|
De houten stop die ter afsluiting in het spongat wordt geslagen of geschroefd. Volgens de respondenten uit Gulpen (Q 203), Rothem (Q 99*) en Klimmen (Q 111) werd onder de bom eerst nog een lap gelegd. Die werd sponlap (Q 99*: šponlap) of sponlapje (Q 111: šponlɛpkǝ) genoemd. Zie ook het lemma ɛsponɛ in wld II.2, pag. 44.' [A 36, 3b; N 6, 4 add.; N E, 48a add.; L 7, 28 add.; monogr.]
II-12
|
32322 |
bomgat, spongat |
bomgat:
bomgat (L212a Smakt)
|
De opening in de zijwand van een vat, waardoor het gevuld kan worden. Zie ook het lemma ɛspongatɛ in wld II.2, pag. 44.' [N E, 48a; N 6, 4; L 7, 28; A 36, 3a; monogr.]
II-12
|
20902 |
bonbon |
bonbon:
bònbòn (L212a Smakt, ...
L212a Smakt)
|
bonbon || praline
III-2-3
|
33510 |
bonen- of erwtenstro |
bonenstro:
boeëneströj (L212a Smakt),
erwtenstro:
erteströj (L212a Smakt)
|
bonenstro || erwtenstro
I-7
|
20661 |
bonenkruid |
bonenkruid:
boeënekruud (L212a Smakt, ...
L212a Smakt)
|
bonenkruid
I-7, III-2-3
|
24125 |
bonte specht, specht |
specht:
spaecht (L212a Smakt)
|
specht
III-4-1
|