20710 |
broodje |
pistolet:
pistelej (L212a Smakt),
stoetje:
later ook benaming voor een kadetje
stuutje (L212a Smakt)
|
feestelijk, langwerpig, knapperig broodje || klein broodje, gebakken van het deeg dat van een groot brood over bleef
III-2-3
|
32554 |
broodmand |
bakkersmand:
bɛkǝrsmãnt (L212a Smakt),
broodmand:
bruǝtmãnt (L212a Smakt)
|
Mand, vaak rechthoekig van vorm, waarin de bakker brood naar de markt of naar de klant bracht. De bakkersmand was volgens het Venrays woordenboek (pag. 78) een grote vierkante gevlochten mand, die meestal voor op een transportfiets stond en waarmee het brood bezorgd werd. [N 40, 96; N 40, 115; monogr.]
II-12
|
19531 |
broodmes |
broodmes:
broeëdmes (L212a Smakt),
bródmes (L212a Smakt)
|
broodmes
III-2-1
|
20670 |
broodpap |
brokjespap:
brökskespáp (L212a Smakt),
broodpap:
broeëdpáp (L212a Smakt)
|
pap met stukjes brood
III-2-3
|
20706 |
broodpop |
buikkerel:
bukkeͅl (L212a Smakt),
buikman:
boekman (L212a Smakt)
|
krentebrood in de vorm van een pop, speciaal gebakken ter gelegenheid van St. Nicolaas || krentenbrood in de vorm van een pop
III-2-3
|
20386 |
bruid |
bruid:
bruud (L212a Smakt)
|
bruid
III-2-2
|
20387 |
bruidegom |
bruidegom:
brudegòm (L212a Smakt),
O(ud) V(enraays)
bruujegòm (L212a Smakt)
|
bruidegom
III-2-2
|
20389 |
bruidsjapon |
bruidskleed:
bruudsklieëd (L212a Smakt),
bruiloftskleed:
brullefsklieëd (L212a Smakt),
trouwkleed:
trowklieëd (L212a Smakt)
|
bruidsjurk || bruidskleed || bruiloftskleed
III-2-2
|
20371 |
bruidsmeisje |
bruidsmaagdje:
bruudsmegje (L212a Smakt)
|
bruidsmeisje
III-2-2
|
20385 |
bruidspaar |
bruidspaar:
bruudspaar (L212a Smakt)
|
bruidspaar
III-2-2
|