25060 |
grote hoeveelheid, hoop |
macht:
Opm. dit is oud Venrays!
maach(t) (L212a Smakt),
Vb. r is enne mách volk òp de bieën. Opm. oud Venrays: maach(t)
mách(t) (L212a Smakt)
|
hoop, ongeordende stapel
III-4-4
|
19502 |
grote schoonmaak |
grote poets:
groeëte poets (L212a Smakt),
kermispoets:
kermespoets (L212a Smakt),
schoonmaak:
schónmaak (L212a Smakt)
|
grote schoonmaak in het voorjaar || schoonmaak || speciale schoonmaakbeurt voor de kermis
III-2-1
|
24857 |
grote weegbree |
hazenbrood:
plantago major
hazebroeëd (L212a Smakt)
|
weegbree
III-4-3
|
18834 |
guitig |
olijk:
oeleg (L212a Smakt),
strabant:
cf. Weijnen Etymologisch Dialectwoordenboek, p. 196 s.v. "strabant
strabant (L212a Smakt)
|
aardig, olijk, guitig || ondeugend, schalks
III-1-4
|
25142 |
guur, kil en schraal weer |
ozelachtig:
ozelaechteg (L212a Smakt),
(dit is een variant van ozelaechteg).
oeëzelaechteg (L212a Smakt),
ozelig (weer):
(dit is een variant van ozelaechteg).
ozeleg (L212a Smakt),
ruw (weer):
(hetwoordelijke, bijwoordelijke uitdrukking).
ròw waer (L212a Smakt),
zuursig:
(zoerseg waer).
zoerseg (L212a Smakt)
|
guur, kil
III-4-4
|
29733 |
haag |
heg:
hęx (L212a Smakt)
|
Omheining van levend hout ter afpaling van een erf of een stuk land. Men kent verschillende soorten hagen onder andere beukenhaag, elzenhaag, ligusterhaag, meidoornhaag, taxushaag en vlierhaag. [N 14, 62; RND 20; Wi 9; S 13, add.; Vld.; A 25, 4a; L 1a-m; L B2, 279; JG 1b, add.; L 32, 45; monogr.]
I-8
|
24532 |
haagappel |
hegappel:
hegáppel (L212a Smakt)
|
meidoornvrucht
III-4-3
|
24876 |
haagwinde |
pispotje:
pispötje (L212a Smakt)
|
haagwinde
III-4-3
|
31994 |
haaks |
haaks:
hǫks (L212a Smakt)
|
Zuiver rechthoekig, gezegd van bijvoorbeeld een werkstuk. De haaksheid van een voorwerp kan worden opgemeten met een winkelhaak. [N 53, 199a; monogr.]
II-12
|
32266 |
haalmes |
schalmmes:
sxalmmęs (L212a Smakt)
|
Lang mes met een gebogen blad en twee houten handvatten. De kuiper gebruikt het haalmes om de binnenzijde van de duig in de lengterichting licht uit te hollen. Zie ook afb. 210. [N E, 16; A 32, 7; monogr.]
II-12
|