30553 |
asfaltpapier |
dakleer:
dáklē̜r (L212a Smakt)
|
Poreus bordpapier, gedrenkt in asfalt of zware teeroliën. Asfaltpapier wordt gebruikt als isolatiemateriaal tegen vocht maar ook als dakbedekking. 'Lodorite' is een asfaltbitumen juteweefsel dat als afdichtingsmateriaal in stroken wordt verwerkt. [N 31, 36b; N 64, 155b; monogr.]
II-9
|
19722 |
aslade |
asselade:
âsselaaj (L212a Smakt),
assenbak:
âssenbák (L212a Smakt),
kachellade:
káchellaaj (L212a Smakt)
|
aslade || de aslade in het fornuis/de kachel/haard
III-2-1
|
33277 |
asperge |
sperje:
sperjes (L212a Smakt)
|
asperges
I-7
|
20008 |
aster (aster sinensis) |
aster:
as’ter (L212a Smakt)
|
asterbloem
III-2-1
|
19561 |
aszeef |
assenzift:
âssezift (L212a Smakt)
|
aszeef
III-2-1
|
33499 |
augurk |
komkommertje:
kumkummerke (L212a Smakt)
|
augurk
I-7
|
31935 |
avegaar |
effer:
ɛfǝr (L212a Smakt)
|
Grote handboor met schroef- of lepelvormig uitlopend boorijzer dat met een dwarsstang wordt rondgedraaid en dient om zeer diepe en/of wijde gaten te boren. Zie ook afb. 79 en 80. De avegaar wordt door verschillende houtbewerkers gebruikt. De wagenmaker boort er onder meer de naven van karwielen mee uit, terwijl de klompenmaker de avegaar gebruikt om er aan de binnenkant van klompen hout mee weg te halen. Dit lemma bevat alleen algemene benamingen voor de avegaar (onder A), de schroefavegaar (onder B) en de lepelavegaar (onder C). Specifieke uitvoeringen van de avegaar zoals die bijvoorbeeld door de kuiper, de klompenmaker en de wagenmaker worden gebruikt, worden behandeld in de paragrafen over de terminologie van deze beroepen. Vgl. voor het woordtype never, dat werd opgegeven door respondenten uit Swalmen, Geulle en Valkenburg (L 331, Q 18, Q 101) ook het Limburgs Idioticon, pag. 176, s.v. never, ø̄Kruisboor. Geh. Kempenlandø̄ en voor het woordtype borendrouw uit Eupen (Q 284) RhWb (I), kol. 1437, s.v. Drau, ø̄das Gestell am Handbohrer, das den eingesetzten Bohrer dreht, Bohrwinde Drehbügelø̄. Met de lepelavegaar werken werd in Hasselt (Q 2) uitbuikeren (ø̜̄ǝt˱bø̜̄.kǝrǝ) genoemd. [N G, 32a; N 53, 167a-c; L 32, 35; A 32, 8; monogr.]
II-12
|
25073 |
averechts, achterstevoren |
achterstevoren:
áchtersteveur (L212a Smakt),
(dit is een variant van áchtersteveur).
echtersteveur (L212a Smakt),
echterstevurre (L212a Smakt),
áchterstevurre (L212a Smakt),
averechts:
ávverechs (L212a Smakt)
|
achterstevoren, averechts
III-4-4
|
20582 |
avondmaal |
avondeten:
aevesaete
aovendaete (L212a Smakt),
avondkost:
aovendkaost (L212a Smakt),
avondseten:
ōͅvəs˂ēͅtə (L212a Smakt),
avondskost:
Bruun boeëne mit spek is gennen aovekaos(t)
aoveskaos(t) (L212a Smakt)
|
avondeten || avondkost
III-2-3
|
20546 |
azijn |
azijn:
ázien (L212a Smakt),
edik:
Ki‰ke as eek: zuur kijken Mit eek vángde gén vli‰ge: Met snauwen krijgt men niets gedaan
eek (L212a Smakt)
|
azijn
III-2-3
|