26087 |
kozijn |
deurgebont:
dø̄rgǝbōnt (L212a Smakt)
|
Houten of metalen raamwerk, bestaande uit twee stijlen met een boven- en onderdorpel, waarin een deur of raam wordt aangebracht. In Q 113 zijn kozijnen pas kort in gebruik. Voorheen paste men een constructie toe die 'blindraam' of 'rabat' werd genoemd. Daarbij werd in de massief gemetselde muur een opening gelaten waarin later het deur- of raamkozijn werd geplaatst. Het houtwerk van zo'n blindraam werd door middel van de pleisterlaag vastgezet. De kozijnen die tegenwoordig worden gebruikt, zijn dikker dan het kozijn dat bij de blindramen gebruikelijk was. Zij steken aan de binnen- en aan de buitenkant verder naar voren en worden vastgezet met behulp van kozijnankers, die tussen de voegen van de beide spouwmuren worden gemetseld. In verband met deze verankering in het metselwerk wordt het kozijn van tevoren geplaatst (Lochtman, pag. 42). Zie ook het lemma 'Muurraam'. [N 32, 10a-c; N 55, 6a-c; monogr.; div.]
II-9
|
34491 |
kraaien, gezegd van de haan |
kraaien:
krē̜i̯ǝ (L212a Smakt)
|
[N 19, 49; Vld.; monogr.]
I-12
|
20139 |
kraambed |
kinderbed:
kienderbed (L212a Smakt),
O(ud) V(enraays)
kienderbed (L212a Smakt),
kraambed:
kraombed (L212a Smakt),
J(onger) V(enraays)
kraombed (L212a Smakt)
|
kraambed
III-2-2
|
24196 |
kraanvogel |
kroenekraan:
kroeënekraan (L212a Smakt)
|
kraanvogel
III-4-1
|
32072 |
kram |
sloop:
sluǝp (L212a Smakt)
|
U-vormig gebogen ijzerdraad die aan beide einden van een punt is voorzien. [N 54, 18; monogr.]
II-12
|
20804 |
krent |
krent:
Vitis vinifera apyrena corinthiaca
krint (L212a Smakt)
|
krent,gedroogde druif zonder pit
III-2-3
|
34465 |
krielkip |
kriel:
kril (L212a Smakt)
|
Een krielkip is een soort kleine kip. [N 19, 42; monogr.]
I-12
|
19586 |
kroonkandelaar, luster |
kaarsenkroonluchter:
kersekroeënluchter (L212a Smakt),
kroonluchter:
kroeënluchter (L212a Smakt)
|
aan het gewelf hangende lichtkroon || kaarsenlichtkroon
III-2-1
|
30146 |
kroonlijst |
muizetand:
mūzǝntānt (L212a Smakt)
|
Uitspringende sierstrook van bakstenen boven aan de gevel, juist onder de dakgoot. Het woordtype 'muizetand' is specifiek van toepassing op een laag metselwerk waarbij de koppen van de stenen overhoeks worden gelegd, zodat de driehoekige voorsprongen schuine tanden vormen. [N 31, 30a; L 12, 9; monogr.; div.]
II-9
|
20587 |
kruidenjenever |
bittere:
bittere (L212a Smakt),
boerenjongens:
boērejònges (L212a Smakt),
boxmeerse:
bestaande uit anisette en brandewijn of jenever en enkele druppels bruine pommeransbitter
bòksmérse (L212a Smakt),
elsje:
elske (L212a Smakt),
Els: in een jonge klare werd bitterke genoemd
elske (L212a Smakt),
wacholderwater:
wáchelewater (L212a Smakt)
|
borrel oude jenever met een paar druppels pommeransbitter || borreltje || jenever, getrokken van de jeneverbes || likeur || rozijnen op brandewijn
III-2-3
|