e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Smakt

Overzicht

Gevonden: 1514
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
pinda olienootje: òllienutje (Smakt) pinda III-2-3
pinksterbloem hondsbloem: hoondsbloem (Smakt) akkerhoornbloem III-4-3
pissebed keldervarken: keldervaerke (Smakt) pissebed, keldermot III-4-2
pit van een steenvrucht kern: kaer (Smakt), kraal: kral (Smakt) pit I-7
plafondlat pleisterlat: plistǝrlat (Smakt) Lat met een formaat van ongeveer 2.5 x 1 cm (1 x 0.5 duim). Zie ook het lemma ɛplafondlattenɛ in wld II.9, pag. 144. Plafondlatten dienen als ondergrond voor de pleisterlagen van plafonds.' [N 50, 73f; monogr.] II-12
plank plank: plāŋk (Smakt) In het algemeen een stuk hout waarvan de breedte groter is dan de dikte en de lengte groter dan de breedte. Bij de timmerman heeft het woord plank daarnaast ook nog een meer specifieke betekenis. Het is doorgaans een geschaafd en van messing en groef voorzien stuk hout, dat vaak nog een bepaalde afmeting heeft, namelijk in de breedte tussen 10 en 17.5 cm (4 en 7 duim) en in de dikte tussen 2 en 2.5 cm (0.75 en 1 duim) (Van de Watering, pag. 13). Zoɛn zijdelingse groef in vloerplanken werd in Meeswijk (L 424) en Valkenburg (Q 101) een klik (klek) genoemd. Een ɛdeelɛ is een in de lengte uit een boomstam gezaagd, plat stuk hout, dat nog niet geschaafd is.' [N 50, 73k; N 50, 74b; L 33, 22; L 40, 56; monogr.] II-12
plank, legplank bred: bret (Smakt), kastplank: kãs(t)plāŋk (Smakt), schap: sxap (Smakt), sxāp (Smakt) Plank in een meubel, en dan met name in een kast. [N 56, 133; N 56, 149a; monogr.] II-12
plankdrager schapdrager: sxāp˱drē̜gǝr (Smakt) Van hout, metaal of kunststof vervaardigde steun waarop de legplanken van een kast liggen. [N 56, 149b; monogr.] II-12
plant (alg.) plant: plânt (Smakt) plant III-4-3
plattebuiskachel stoof: stoof (Smakt) platte-buis kachel waarop gestookt werd III-2-1