17695 |
slokdarm |
slokdarm:
slokdaerm (Q096d Smeermaas)
|
slokdarm [krop, gorgel] [N 10 (1961)]
III-1-1
|
17836 |
sluimeren |
doezelen:
dūzələ (Q096d Smeermaas),
knikken:
knekə (Q096d Smeermaas)
|
sluimeren [drooze, knikkebolle] [N 10 (1961)]
III-1-2
|
17741 |
smaak |
smaak:
smōͅk (Q096d Smeermaas)
|
smaak: mijn smaak is bedorven door die rotte appel [N 10 (1961)]
III-1-1
|
32880 |
snede van het blad van de zeis |
het scherp:
šɛ̄.rǝp (Q096d Smeermaas)
|
De scherpe snijdende binnenzijde van het blad van de zeis. Zie afbeelding 5, nummer 4. Bedoeld is hier de algemene benaming voor de snijkant van de zeis. In sommige gebieden, met name in enkele dorpen tussen het waat-gebied (in het noorden van Belgisch Limburg) en het snede-gebied (in het zuiden ervan) wordt onderscheid gemaakt tussen de eigenlijke snede en het haarpad: de smalle rand die bij het haren op het zeisblad wordt geslagen en waarvan de snede het uiteinde vormt. Zie voor deze laatste het volgende lemma: ''haardpad''. Wanneer er meer dan één variant voor een plaats was opgegeven, is bij voorkeur het materiaal van de mondelinge enquêtes in gebracht.' [N 18, 68d; JG 1a, 1b, 2c; add. uit N 17, 100; monogr.]
I-3
|
25192 |
sneeuwbui |
sneeuwbui:
sniebuy
snibøyj (Q096d Smeermaas)
|
sneeuwbui, sneeuwvlaag [sneeuwvlei] [N 22 (1963)]
III-4-4
|
25191 |
sneeuwx |
sneeuw:
snieë
snijə (Q096d Smeermaas)
|
sneeuw [schimmel] [N 22 (1963)]
III-4-4
|
19040 |
snikken |
snikken:
snekə (Q096d Smeermaas)
|
snikken [snoffe] [N 10 (1961)]
III-1-4
|
33996 |
snoer |
smikkeslag:
smekǝslǭx (Q096d Smeermaas)
|
Bewegend deel van de zweep dat aan de steel bevestigd is. Een aantal informanten verdeelt het snoer nog in een onderste gedeelte dat aan de stok bevestigd is, en een dunner (gevlochten) gedeelte, waaraan de kletsoor bevestigd is. De benamingen die met zekerheid refereren aan dat dunnere gedeelte, worden apart vermeld. [N 13, 95b; S 47; R 14, 20; monogr.]
I-10
|
34510 |
snot |
snot:
snǫt (Q096d Smeermaas)
|
Coryza avium contagiosa of snot is een verkoudheid, gepaard gaande met neusvloeiing. De kippen hebben zwarte natte neuzen, ze niezen en de ademhaling kan bemoeilijkt zijn. De ogen zijn vochtig; de leg is teruggelopen en de eetlust is verminderd. Snot als alleenstaande ziekte is niet zo ernstig, meestal gaat snot gepaard met andere ademhalingsziekten. [N 19, 64; monogr.]
I-12
|
18025 |
snottebel |
snotsbel:
snotsbeͅl (Q096d Smeermaas)
|
neus: snottebel [snotkeekel, snotkikkel, snotkiekje, snotneus, snottebrel] [N 10 (1961)]
III-1-2
|