17590 |
snuit |
snuits:
snūts (Q096d Smeermaas),
snūts (Q096d Smeermaas)
|
[N 19, 25; N 76, 11; L 7, 8; JG 1a]gezicht, gelaat: spotbenamingen [N 10 (1961)]
I-12, III-1-1
|
17841 |
snurken |
snurken:
snərkə (Q096d Smeermaas),
zagen:
zēͅgə (Q096d Smeermaas)
|
snurken [snorke, ronke] [N 10 (1961)]
III-1-2
|
20664 |
soep |
sop:
soͅp (Q096d Smeermaas)
|
Soep, heel in het algemeen [N 16 (1962)]
III-2-3
|
19513 |
soepketel, waterketel |
marmiet:
marmet (Q096d Smeermaas)
|
berremiet/ marmiet, in de betekenis van koperen waterketel; betekenis/uitspraak [N 20 (zj)]
III-2-1
|
19518 |
soepketeltje |
koffietuit:
koͅfity(3)̄t (Q096d Smeermaas)
|
keteltje van blik waarin men melk, soep e.d. naar de arbeiders in het veld brengt (perdons) [N 20 (zj)]
III-2-1
|
19521 |
soepterrine |
soepterrine:
soͅptərin (Q096d Smeermaas)
|
soepterrine [N 20 (zj)]
III-2-1
|
20724 |
soldaatjes |
krapjes:
kreͅpkəs (Q096d Smeermaas)
|
Stukjes geroosterd of in boter of vet gebakken brood (krepkes?) [N 16 (1962)]
III-2-3
|
34118 |
soortige koe |
modelkoe:
mǫdęlkōi̯ (Q096d Smeermaas)
|
Koe die harmonisch van bouw is. [N 3A, 140]
I-11
|
33224 |
sorteermachine |
aardappelenzeef:
ē̜rapǝlǝzēf (Q096d Smeermaas),
trieur:
trii̯ø̄r (Q096d Smeermaas)
|
Het toestel bestaande uit enkele schuddende zeven met gaten van verschillende afmetingen waar de aardappelen overheen worden geleid en naar grootte gesorteerd. [N 12, 32]
I-5
|
33222 |
sorteren met de hand |
sorteren:
sǫrtērǝ (Q096d Smeermaas)
|
Vroeger werden vaak de grote van kleine aardappelen gescheiden bij het rapen zelf op het veld; zie de toelichting bij het lemma Aardappelmand. Tegenwoordig worden de aardappelen op de boerderij gesorteerd; niet meer met de hand maar met een sorteermachine. Zie het lemma Sorteermachine. [N 12, 31; JG 1a, 1b gedeeltelijk, 1c, 2c; monogr.]
I-5
|