17591 |
sproeten |
sproetelen:
sprūtələ (Q096d Smeermaas)
|
sproet, sproeten [sproewtels] [N 10 (1961)]
III-1-1
|
34286 |
spruitpot |
voerkuip:
vōrkūp (Q096d Smeermaas)
|
Pot waarin men koren kookt, zodat het gaat zwellen. Vervolgens voert men dit aan beesten met name aan het paard. [N 18, 129]
I-11
|
33266 |
spurrieschoof |
schoof:
šōf (Q096d Smeermaas)
|
Pas gemaaide en gebonden spurrieschoof. In L 164, 266, 270, 289*, 289b, 290, 291, 320, 325 en 387 wordt opgemerkt dat spurrie niet werd gebonden, maar op staken gezet. De zegsman uit L 320 is uitvoerig: "De spurrie werd vroeger gedroogd aan stokken met de lengte van bonestaken, echter dikker. Onder om deze ¯spörriestaek¯ werd eerst een strowis strak vastgebonden, tegen het afzakken van de spurrie. De te drogen spurrie werd vervolgens in lange losse rollen gewikkeld en om de staken gedraaid. In latere tijd -na de tijd dat de spurrie op spörriestaek werd gedroogd- had men een andere methode: gewone bonenstaken werden schuin en dicht naast elkaar tegen een muur of meestal tegen een tuinheg (betere droging) gezet. Hier werd de spurrie los opgestapeld. Deze noemde men ɛhalleɛ. [N 15, 18f]
I-5
|
19567 |
staande lamp |
schemerlampje:
šēmerlāmpkə (Q096d Smeermaas),
staande lamp:
stōͅndə lāmp (Q096d Smeermaas)
|
lamp/ luchter; inventarisatie soorten en gebruiksmogelijkheden; betekenis/uitspraak [N 20 (zj)]
III-2-1
|
34225 |
staartkoord |
staarttouw:
starttǫu̯w (Q096d Smeermaas)
|
Koord waarmee men op stal de staart van de koe vastbindt. [N 3A, 14g]
I-11
|
34087 |
staartkwast |
vlos:
fløu̯s (Q096d Smeermaas)
|
Kwastig uiteinde van de staart. [N 3A, 114]
I-11
|
28377 |
stal |
stal:
sta.l (Q096d Smeermaas),
stã.l (Q096d Smeermaas)
|
Een ruimte in het algemeen, die onderdak biedt aan vee. De benamingen kunnen zowel het gebouw, als de ruimte daarbinnen betreffen. Meestal wordt kortheidshalve van "de stal" gesproken, als men het veeverblijf en met name de koestal bedoelt. [JG 1a en 1b; Wi 11; S 50; L A1, 4; RND 97; monogr.; add. uit N 5A, passim]
I-6
|
33928 |
stalband |
halsband:
hals˱bānt (Q096d Smeermaas),
paardskettel:
pē̜rtskętǝl (Q096d Smeermaas)
|
Leren band om de hals van het paard, waaraan de lijn of teugel wordt vastgemaakt om het op stal vast te binden. Vergelijk ook lemma Halster. [JG 1a; N 8, 91; N 13, 18b]
I-10
|
34028 |
stamboekkoe |
stamboekkoe:
stambǭk[koe] (Q096d Smeermaas)
|
Koe van geregistreerde afstamming. Zie ook de toelichting bij het lemma ''koe van geregistreerde afstamming'' in wbd I.3, blz. 330. Zie afbeelding 2. Zie voor de fonetische documentatie van (koe) het lemma ''koe'' (3.3.1). [N 3A, 3c; monogr.]
I-11
|
20677 |
stamppot |
moes ondereen:
mōz ondəreͅi̯n (Q096d Smeermaas)
|
Stamppot, heel in het algemeen [N 16 (1962)]
III-2-3
|