34165 |
verlopen |
verlopen:
(de koe heeft) ˲fǝrlǫu̯pǝ (Q096d Smeermaas)
|
Na korte tijd van dracht een misgeboorte hebben, gezegd van de koe. [N 3A, 39a]
I-11
|
32918 |
verspreid gras |
sprei:
spręi̯ (Q096d Smeermaas)
|
Het resultaat van de handeling uit het voorgaande lemma: het gemaaide gras dat gelijkmatig op het veld ligt te drogen. [N 14, 98]
I-3
|
17625 |
verstandskies |
wijsheidstand:
weiseͅitstānt (Q096d Smeermaas)
|
verstandskies (wijsheidstand) [N 10b (1961)]
III-1-1
|
34235 |
verstopte speen |
lamme deem:
lōm dɛ̄m (Q096d Smeermaas)
|
Speen waaruit wegens verstopping geen melk komt. [N 3A, 67a]
I-11
|
34071 |
vetkoe |
mastkoe:
mas[koe] (Q096d Smeermaas)
|
Koe die niet meer geschikt is voor de produktie en daarom voor de slacht wordt gemest. Zie voor de fonetische documentatie van (koe) het lemma ''koe'' (3.3.1). [N 3A, 77a; monogr.]
I-11
|
33665 |
vetweide |
mestwei:
maswęi̯j (Q096d Smeermaas)
|
Speciale, meestal afgemaakte wei waar men koeien laat grazen die niet meer geschikt zijn voor de productie en die als slachtvee bestemd zijn. [N 3A, 77b; N 3A, 77c; N 6, 33b; JG 1a, 1d; L 19B, 2aI; L 32, 45; RND 20; S 43; monogr.]
I-8
|
33756 |
veulen |
veulen:
vø̄lǝ (Q096d Smeermaas)
|
Jong paard, gewoonlijk tot de leeftijd van twee en een half jaar. [JG 1a, 1b; A 4, 2d; L 20, 2d; L A1, 262; N 8, 1; Gwn 5, 10; RND 107; S 40; Wi 4; monogr.]
I-9
|
21542 |
vijf frank |
vijf frank:
ps. omgespeld volgens Frings.
nəvīfraŋ (Q096d Smeermaas)
|
5 franc, een ~ (wit metaal) [N 21 (1963)]
III-3-1
|
21621 |
vijftig frank |
vijftig frank:
ps. omgespeld volgens Frings.
nəfīftəxfraŋ (Q096d Smeermaas)
|
50 franc, een ~ (wit metaal) [N 21 (1963)]
III-3-1
|
17665 |
vingers (spotnamen) |
fikken:
fekə (Q096d Smeermaas),
tien geboden:
tin gəbōjə (Q096d Smeermaas),
votvinger:
voͅtfeŋər (Q096d Smeermaas)
|
vingers (spotbenamingen) [pinke, finkels, fikke, pingels, kluntjesvingers, de 10 geboden] [N 10 (1961)]
III-1-1
|