19406 |
braadpan |
braadschotel:
brōͅtšōtəl (Q096d Smeermaas),
gebraadspan:
gəbrōͅtspan (Q096d Smeermaas)
|
pot, metalen ~ met twee oren; inventarisatie benamingen (bròòjpan, bakpan); betekenis/uitspraak [N 20 (zj)] || schotel; inventarisatie van \"schotel\"als ijzeren voorwerp waarin men iets kan braden [N 20 (zj)]
III-2-1
|
33653 |
braakland |
braakland:
brǭklānt (Q096d Smeermaas),
vogelwei:
vōgǝlwęi̯ (Q096d Smeermaas)
|
Stuk land of akker dat men één of meer jaren onbewerkt laat liggen alvorens het opnieuw te beploegen. [N 11, 6; N 27, 4b; N 27, 31; N 11A, 135; A 10, 4; A 33, 12; A 33, 14a; JG 1a, 1b, 2a, 2b, 2c; L 22, 13; L 1a-m; L 1u, 22; L 19b, 1a; S 4; Ale 253; monogr.]
I-8
|
18034 |
braken |
spijen:
spøyə (Q096d Smeermaas)
|
overgeven, vomeren [speuwe, spaven, kitse, kotse, kalve, kalvere] [N 10 (1961)]
III-1-2
|
20732 |
bramenvlaai |
bramelenvlaai:
brōmələvlōͅj (Q096d Smeermaas)
|
Bramenvla [N 16 (1962)]
III-2-3
|
33138 |
breeddorser |
breeddorser:
brē̜dē̜rsǝr (Q096d Smeermaas)
|
Bij deze dorsmachine werden de schoven dwars, in de breedte, of, anders gezegd, overlangs, in de opening geschoven. Hier gebeurt het eigenlijke dorsen door een molen met latten of wellen. Wompes Pelzer is een Duits fabrikaat breeddorsers, dat nog door paardekracht werd voortbewogen. Zie afbeelding 12. [N 14, 6b; JG 1a, 1b; monogr.]
I-4
|
33752 |
breukhengst |
gebroken hengst:
gǝbrōken eŋs (Q096d Smeermaas),
slecht gesnoden:
slęx gǝsnōi̯ǝ (Q096d Smeermaas)
|
Een hengst waarbij door het castreren een darmuitstulping optreedt. [N 8, 61c]
I-9
|
33840 |
briesen |
spruisen:
šprūšǝ (Q096d Smeermaas)
|
Proestend, snuivend of blazend geluid met neus en lippen maken. [JG 1a, 1b; L 1, a-m; L 22, 21; N 8, 66 en 67; S 5]
I-9
|
34499 |
broeden, op eieren zitten |
broeden:
brø̄i̯ǝ (Q096d Smeermaas)
|
[N 19, 45; N 19, 44d; Vld.; S 5; L 1a-m; L 22, 22; JG 1a, 1b; monogr.]
I-12
|
34504 |
broedende kip op eieren |
klok:
klok (Q096d Smeermaas)
|
[N 19, 43a; JG 1a, 1b, 2c; L 14, 21; A 6, 1c; S 5; L B2, 320; monogr.]
I-12
|
18744 |
broek |
achterbroek:
axtǝrbrōk (Q096d Smeermaas)
|
De horizontale riem van het achterhaam die om de billen van het paard loopt. [JG 1a, 1b, 2b; N 13, 75; monogr.]
I-10
|