17997 |
huiveren |
bibbelen:
bebələ (Q096d Smeermaas),
rijderen:
rejərə (Q096d Smeermaas)
|
huiveren, bijv. van koe [grille, de griezel op het lijf krijge, rijeren] [N 10 (1961)]
III-1-2
|
17999 |
huiverig |
schuiverig:
šūvərəx (Q096d Smeermaas)
|
huiverig [schuuverig] [N 10 (1961)]
III-1-2
|
17998 |
huivering |
rilling:
releŋ (Q096d Smeermaas)
|
huivering [gril] [N 10 (1961)]
III-1-2
|
17959 |
hurken |
(zich) hukken:
hūkə (Q096d Smeermaas, ...
Q096d Smeermaas,
Q096d Smeermaas)
|
hurken, op zijn ~ gaan zitten [N 10 (1961)]
III-1-2
|
25154 |
ijspegel |
ijspegel:
iespegels
īspēgələ (mv.) (Q096d Smeermaas)
|
ijspegels aan het dak of aan de vensterbanken [ijskeekels, -pinnen, -kikkels, kakels] [N 22 (1963)]
III-4-4
|
25157 |
ijzelen |
ijzelen:
iezele
īzələ (Q096d Smeermaas)
|
ijzelen [N 22 (1963)]
III-4-4
|
32907 |
ijzeren gaffel, oogstgaffel |
gaffel:
gafǝl (Q096d Smeermaas)
|
Twee- of drietandige ijzeren vork, met lange, enigszins gebogen tanden en een lange houten steel, gebruikt om hooi of korenschoven op te steken en op de wagen te laden. Zie afbeelding 10, b. Voor het voorkomen van de term riek en van varianten van het type gāfel, zie de toelichting bij het lemma ''houten gaffel''. Voor de fonetische documentatie van het woorddel (hooi) zie het lemma ''hooi''.' [N 18, 27; JG 1a, 1b; A 28, 2; L 1 a-m; L 16, 18a; L B2, 241; Lu 6, 2; S 9; Wi 3; Av 1 III 5a, b; monogr.]
I-3
|
20684 |
in de schil gekookte aardappelen |
varkensaardappelen:
vɛ̄rkəzēͅrapələ (Q096d Smeermaas)
|
In de schil gekookte aardappelen (zwelmennekes?) [N 16 (1962)]
III-2-3
|
17701 |
ingewanden |
ingewanden:
ēnjəwandə (Q096d Smeermaas)
|
darm, darmen [N 10b (1961)]
III-1-1
|
21691 |
inkopen gaan doen op de markt |
op de markt kopen:
ps. omgespeld volgens Frings.
ōͅbdəmɛrətkoͅu̯pə (Q096d Smeermaas)
|
inkopen gaan doen op de markt [markten, merten?] [N 21 (1963)]
III-3-1
|