21080 |
knabbelen |
knabbelen:
knabələ (Q096d Smeermaas)
|
knabbelen [knibbele] [N 10 (1961)]
III-2-3
|
33939 |
knevels |
krukken:
krø̜kǝ (Q096d Smeermaas)
|
Beide haakjes aan de bitringen, die aan het hoofdstel worden opgehangen. [N 13, 45]
I-10
|
17677 |
knie |
knie:
knēj (Q096d Smeermaas)
|
knie [N 10b (1961)]
III-1-1
|
34221 |
knieband voor een stier of kalf |
knieband:
knɛi̯bānt (Q096d Smeermaas)
|
IJzeren, soms houten beugel of ring aangebracht ter hoogte van de knie, meestal met een touw om de horens. Deze knieband wordt bevestigd om de koeien los te kunnen laten lopen en tevens ze in bedwang te kunnen houden. [N 3A, 14c; monogr.]
I-11
|
18151 |
knikkebenen |
door de knie?n lopen:
dōr zən knejə lōͅupə (Q096d Smeermaas)
|
lopen: met doorknikkende knieën lopen [kwakken] [N 10 (1961)]
III-1-2
|
33236 |
knolraap, raap |
reuben:
rø̄bǝ (Q096d Smeermaas)
|
Brassica rapa L. var. rapa. Knolraap is de gekweekte knol van de plant met de naam raapzaad, die een radijsachtige smaak heeft en doorgaans als veevoeder wordt geteeld, maar ook werd gegeten. Vergelijk ook de toelichting bij het lemma Koolraap (Bovengronds). De knollen zijn wit en hebben de grootte van een appel; het bovenste randje van de knol is vaak purperkleurig. Vaak worden ze in het stoppelveld gezaaid, na de graanoogst. De antwoorden zijn in het meervoud gegeven, behalve voor de verkleinvorm raapje dat aan het einde van het lemma is toegevoegd. [N 7, 16; N 12, 40; N 12A, 4b; JG 1b, 2c; L 6, 3a; L 41, 1; Wi 5; R 3, 31; monogr.; add uit N 12, 41 en Goossens 1963, kaart 20]
I-5
|
34337 |
knorren |
knorren:
knǫrǝ (Q096d Smeermaas)
|
Het natuurlijke geluid van een varken. [N 19, 23; Wi 56; JG 1a, 1b; monogr.]
I-12
|
34058 |
koe |
koe:
kø̜i̯ (Q096d Smeermaas),
kōi̯ (Q096d Smeermaas)
|
Volwassen vrouwelijk rund, in de regel een rund dat één of meerdere keren gekalfd heeft. Zie afbeelding 5. Op de kaart is het woordtype koe niet opgenomen. [JG 1a, 1b; A 3, 37; A 4, 11; Gwn V, 2a; L 1a-m; L 4, 37; L 5, 27b; L 7, 61b; L 14, 26 en 88; L 20, 11; L 27, 5 en 57; L 29, 44; L 38, 44; L 40, 21b; L 44, 16, 21a en 39; R 12, 29; R (s]
I-11
|
34068 |
koe die tweemaal heeft gekalfd |
van (het) tweede kalf:
van ǝt twidǝ [kalf] (Q096d Smeermaas)
|
Zie voor de fonetische documentatie van (koe) resp. (kalf) de lemmata ''koe'' (3.3.1) en ''kalf'' (3.1.1). [N 3A, 26a; N C, 14b]
I-11
|
34126 |
koe met gebogen, opgezette rug |
kruif:
krǫf (Q096d Smeermaas)
|
[N 3A, 145c]
I-11
|