34229 |
meer melk gaan geven |
bijkomen:
bęi̯komǝ (Q096d Smeermaas)
|
[N 3A, 68]
I-11
|
34454 |
mekkeren |
bleuken:
blø̄kǝ (Q096d Smeermaas)
|
Geluid voortbrengen, gezegd van de geit. [N 19, 76b; monogr.]
I-12
|
33294 |
melganzevoet |
melde:
mɛi̯ǝ (Q096d Smeermaas),
meldekruid:
mɛi̯ǝkrut (Q096d Smeermaas)
|
Chenopodium album L. Zeer algemeen voorkomend onkruid op braakliggend land en bouwland, vooral bij sterke bemesting, en met name ook waar pulpkuilen gestaan hebben. Het heeft witte bloemtrosjes, die van juli tot de herfst bloeien, en bladeren die van boven dof en van onder wit-melig zijn. De hoogte varieert van 15 tot 120 cm. [JG 1a, 1b; A 60A, 83; monogr.]
I-5
|
33882 |
melk van het paard |
biestmelk:
bismęlǝk (Q096d Smeermaas)
|
De biest- of paardsmelk bevat ingrediënten die het veulen tegen verscheidene ziekten weerstand geven en die er bovendien voor zorgen dat het darmpek, de taaie, donkere substantie die zich in de darmen van het pasgeboren veulen bevindt (zie het lemma ''de eerste uitwerpselen van het veulen'' (5.7)), verwijderd wordt.' [N 8, 32.6 en 57]
I-9
|
34095 |
melkaders |
melkaderen:
mɛlǝkōi̯ǝr (Q096d Smeermaas)
|
De aders langs de buik naar de uier. [N 3A, 118a]
I-11
|
34246 |
melkafromer |
centrifuge:
sęntǝrfȳš (Q096d Smeermaas)
|
De afromer scheidt de roomlaag van de melk. Dit scheiden kan gebeuren door een grote schuimspaan of een houten lepel te gebruiken. Met een houten latje kan men room tegenhouden, terwijl de ontroomde melk door de tuit van de in schuine stand gehouden plateel of teil vloeit. Men kan de room eenvoudig met een vinger wegdoen of men kan die wegblazen. Moderner is de scheiding van room en melk met een melkmachine of centrifuge. [N 12, 57 en 58; JG 1a, 1b; A 23, 3; monogr.]
I-11
|
24808 |
melkdistel |
dauwdistel:
doͅu̯destəl (Q096d Smeermaas)
|
I-7
|
33778 |
melkgebit |
melktanden:
męlǝktan (Q096d Smeermaas)
|
Tot twee en een half à drie jaar hebben de paarden een melkgebit of veulenstanden. De twee middelste snijtanden komen door in de eerste levensweek van het veulen (soms zijn ze bij de geboorte al aanwezig), binnen een maand of zes weken gevolgd door de snijtanden ernaast. De twee laatste snijtanden volgen tussen de zes en negen maanden, waarna het melkgebit compleet is. De veulenstanden zijn wit van kleur in tegenstelling tot het wat gelige vast gebit en lopen naar de basis toe in een punt uit. [JG 1a, 1b; N 8, 18a]
I-9
|
34079 |
melkgebit van kalveren |
kalftandjes:
kau̯ftęntšǝs (Q096d Smeermaas)
|
[N 3A, 108a]
I-11
|
34346 |
melkgift van de zeug |
zuik:
˲sūk (Q096d Smeermaas)
|
[N 19, 20]
I-12
|