33742 |
paal van de weideafrastering |
weipaal:
węi̯pǭl (Q096d Smeermaas)
|
De meeste opgaven in dit lemma duiden op een paal uit de draadomheining rond een weide. Deze opgaven zijn ontleend aan de antwoorden op de vraag ø̄Hoe noemt u de paal van de weideafrastering?ø̄ (N 14, 64). Een aantal opgaven is ontleend aan de vraag naar het algemene woord voor ø̄paalø̄ (S 27). De antwoorden op beide vragen zijn in dit lemma ondergebracht. [N 14, 64; S 27; Vld.; monogr.]
I-8
|
33819 |
paard dat met rukken trekt |
roffer:
rofǝr (Q096d Smeermaas)
|
[N 8, 62r]
I-9
|
33833 |
paard met een scheve heup |
(een) scheve:
šęi̯vǝ (Q096d Smeermaas)
|
Een paard van ongelijke heuphoogte. Dit gebrek komt meer bij koeien dan bij paarden voor. Zie afbeelding 6. [N 8, 94a]
I-9
|
33885 |
paard met maandelijkse diarree |
(het is) aan de schijt:
ǭn dǝ šīt (Q096d Smeermaas)
|
[N 8, 94d en 94e]
I-9
|
33990 |
paardedeken |
bâche:
bax (Q096d Smeermaas)
|
Deken die op het paard wordt gelegd als het regent of als het dier zweet. [N 13, 93; monogr.]
I-10
|
33381 |
paardestal |
paardsstal:
pē̜ ̞r(t)s[stal] (Q096d Smeermaas)
|
De stal of ruimte waar het paard of de paarden staan. Het woordtype voerderij voor voergang in de paardestal kan wel uitbreidend gebezigd worden voor de paardestal in zijn geheel. Zie voor de fonetische documentatie van het woorddeel (stal) het lemma "stal" (2.1.2). (Paardsstal)-varianten waarvan het (stal)-gedeelte een kleurloze vocaal vertoont, zijn voluit en fonetisch genoteerd, omdat deze tweede component als simplex niet voorkomt met een kleurloze vocaal. Zie de plattegronden van de stallen in paragraaf 1.2. [N 5, 105e; A 10, 9c; L 38, 26; Wi 18; S 50; monogr.; add. uit N 5A, 59 en 73a]
I-6
|
29636 |
paardetuig |
paardsgetuig:
pē̜rts˲gǝtȳx (Q096d Smeermaas)
|
De naam voor het paardetuig in het algemeen. [JG 1a, 1b; N 13, 80; monogr.]
I-10
|
21689 |
pacht? |
stoelgeld:
ps. omgespeld volgens Frings.
stōlgɛlt (Q096d Smeermaas)
|
pacht, het bedrag dat men jaarlijks betaalt, b.v. voor een bank in de kerk [de paacht?] [N 21 (1963)]
III-3-1
|
21690 |
pachten |
pachten:
ps. omgespeld volgens Frings.
paxtə (Q096d Smeermaas)
|
pachten [werkwoord] [paachte?] [N 21 (1963)]
III-3-1
|
17550 |
pafferig dik, opgeblazen van lijf |
pappetig (dik):
papətəx (Q096d Smeermaas),
papətəx dek (Q096d Smeermaas)
|
dik, pafferig [maf] [N 10 (1961)] || opgeblazen van lijf [poesterig] [N 10 (1961)]
III-1-1
|