e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Smeermaas

Overzicht

Gevonden: 1290
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
pannenkoek pannenkoek: panəkōk (Smeermaas) Pannekoek, heel in het algemeen (struif, flenske, koekebak?) [N 16 (1962)] III-2-3
pannenkoekenbeslag koekdeeg: kōkdēͅi̯x (Smeermaas) Beslag voor het bakken van pannekoeken (timper?) [N 16 (1962)] III-2-3
pannenlap kwezel: kwèzəl (Smeermaas) lap waarmee men hete voorwerpen van het vuur neemt (kwezel) [N 20 (zj)] III-2-1
pap pap: pap (Smeermaas) Pap, heel in het algemeen [N 16 (1962)] III-2-3
pasteitje vid-tje: vidēkə (Smeermaas) Klein pasteitje, de niet gevulde vorm van deeg (viedeeke?) [N 16 (1962)] III-2-3
patates frites frieten: fretə (Smeermaas) Patates frites (friet, petat?) [N 16 (1962)] III-2-3
peen, wortel wilde wortelen: mn de gele peen, voederplant  wil wortele (Smeermaas), wortelen: wottele (Smeermaas) I-7
persen drijven: drijven (Smeermaas) Het maken van uitdrijvende bewegingen, gezegd van de koe die gaat kalven. [N 3A, 47] I-11
piepen piepen: pipǝ (Smeermaas) Geluid voortbrengen, gezegd van een jonge kip. [N 19, 48; monogr.] I-12
pijpbeen onderbeen: ondǝrbɛ̄i̯n (Smeermaas), pijp: pīp (Smeermaas) Het gedeelte van het voorbeen van het paard tussen de knieschijf en de koot tot aan de kogel. Het ondereinde van het pijpbeen vormt het kootbeen. Zie afbeelding 2.23. [JG, 1b; N 8, 32.1, 32.3, 32.6, 32.11, 32.14, 32.15 en 32.16] I-9