33624 |
putgalg |
schaar:
cf. Maastricht Wb.
šīr (Q096d Smeermaas)
|
[N 12 (1961)]
I-7
|
19576 |
ragebol |
spinnenborstel:
spenəbø̄stəl (Q096d Smeermaas)
|
borstel; inventarisatie benamingen; betekenis/uitspraak [N 20 (zj)]
III-2-1
|
33827 |
rank paard |
(een) luxe:
lyks (Q096d Smeermaas)
|
Gezegd van een slank, snel paard, dat vaak als rijdier wordt gehouden. [JG 1a; N 8, 20 en 62l]
I-9
|
33207 |
rapen |
rapen:
rǭpǝ (Q096d Smeermaas)
|
De aardappelen oprapen en in een mand bijeen doen, achter de rooiers of achter de rooiende ploeg aanlopend. [N 12, 21; JG 1a, 1b; monogr.; add. uit N 12, 18; A 23, 17d; Lu 1, 17d]
I-5
|
19558 |
rasp |
rasp:
rasp (Q096d Smeermaas)
|
rasp (rief, raspel, raps) [N 20 (zj)]
III-2-1
|
17674 |
rechte, vormeloze benen |
stelten:
staeltə (Q096d Smeermaas),
stokbenen:
steͅkbein (Q096d Smeermaas)
|
benen: rechte, vormloze benen [mok-, motbeene] [N 10 (1961)]
III-1-1
|
33764 |
rechterkant van het paard |
rechterflank:
ręxtǝrflāŋk (Q096d Smeermaas)
|
Tegenovergestelde kant van de plaats waar de voerman gaat. [N 8, 9 en 10]
I-9
|
32632 |
rechtse |
linkse steltploeg:
lēŋksǝ [steltploeg] (Q096d Smeermaas)
|
Met de in dit lemma "links" of "rechts" genoemde ploegen wordt bedoeld, dat schaar + strijkbord, kouter en voorschaar - ook bij wentelploegen - onderling en t.o.v. de ploegboom een zodanige stand hebben, dat de ploeg (van achteren gezien) de voor hetzij naar rechts, hetzij naar links omkeert. Over het algemeen kende men naar rechts werkende ploegen. Uit de meeste opgaven blijkt duidelijk dat ze werden verstrekt naar aanleiding van eenscharige ploegmodellen. [N 11, 30 add.; N 11A, 70 a + b; monogr.]
I-1
|
32868 |
reepje overschietend gras |
kammen:
kømǝ (Q096d Smeermaas)
|
Soms blijft er bij het maaien een reepje gras staan omdat men de slag met de zeis iets te ver neemt. De zegslieden hebben dit verschijnsel zowel door een zelfstandig naamwoord (zoals zwaaibalk of baard) benoemd, als ook door een werkwoordelijke uitdrukking, waarin een dergelijk zelfstandig naamwoord voorkomt (zoals een baard maaien of een baard laten staan), en tenslotte ook door een op zichzelf staand werkwoord of werkwoordelijke uitdrukking (zoals te breed pakken of te wijd grijpen). Al deze opgaven zijn in dit lemma ondergebracht. [N 14, 96]
I-3
|
25171 |
regen (alg.) |
regen:
rège
rēͅgə (Q096d Smeermaas)
|
regen in het algemeen [rengel, majem] [N 22 (1963)]
III-4-4
|