33249 |
bietenloof, bladerkroon |
bietenkruid:
bitǝkrǫu̯ǝt (P054p Spalbeek)
|
De bladeren van de bietenplant. [N 12, 46; L 30, 34b; monogr.; add. uit N 12, 48]
I-5
|
33254 |
bietenmolen |
bietenmolen:
bitǝmēǝlǝ (P054p Spalbeek)
|
Instrument om voerderbieten in brokken te malen zodat de beesten deze eten kunnen. [N 18, 108; add. uit N 5A, 34d]
I-5
|
33248 |
bietenrooier |
bietenwasser:
bitǝwasǝr (P054p Spalbeek)
|
Het stuk gereedschap dat werd gebruikt bij het uittrekken van de bietenknollen, voordat dit werk gemechaniseerd werd. Het is een ronde gaffel met een korte steel. Men steekt de gaffel naast de biet in de grond, drukt deze met de rechterhand omlaag en trekt tegelijk met linker de knol aan het loof omhoog. Bij mesthaak: in L 216 voegt men aan de opgave toe: "men gebruikte er de tweetandige mesthaak voor". [N 18, 33; monogr.]
I-5
|
34345 |
biggen werpen |
kurren:
kerǝ (P054p Spalbeek)
|
Biggen ter wereld brengen. [N 19, 13; JG 1a, 1b, 2c; monogr.; N C, add.]
I-12
|
32547 |
biggenmand |
baggenmand:
bagǝmān (P054p Spalbeek),
baggermand:
bagǝrmān (P054p Spalbeek),
kurrenmand:
kerǝmān (P054p Spalbeek)
|
Langwerpige gevlochten mand waarin men biggen naar de markt vervoert. Niet alle woordtypen duiden op een gevlochten mand. Een kurrenbak en een krat wijzen op een bak van planken gemaakt. [N 19, 29; monogr.] || Ronde of ovale mand om biggen in te vervoeren. In Neeritter (L 321) had de mand een doorsnee van 1 meter. Zie ook het lemma ɛbiggenmandɛ in wld I.12, pag. 39. Het materiaal uit dit lemma vormt een aanvulling daarop.' [N 20, 50; N 40, 102; monogr.]
I-12, II-12
|
34152 |
bij dekking bevrucht |
vol:
vǫl (P054p Spalbeek)
|
De koe is in eerste instantie vermoedelijk bevrucht, als de volgende tochtigheid uitblijft. Na verloop van tijd kan men constateren dat ze drachtig is geworden. [N 3A, 32a]
I-11
|
21641 |
biljet van duizend frank |
blauwe, een ~:
ps. omgespeld volgens Frings.
nə bløu̯ə (P054p Spalbeek)
|
1000 franc, een biljet van ~ [N 21 (1963)]
III-3-1
|
21640 |
biljet van vijfhonderd frank |
baard:
ps. omgespeld volgens Frings.
nə ba͂t (P054p Spalbeek)
|
500 franc, een biljet van ~ [N 21 (1963)]
III-3-1
|
34086 |
billen |
billen:
belǝ (P054p Spalbeek)
|
Het achterwerk van de koe. [N 3A, 112]
I-11
|
34306 |
binnenbeer |
binnenbeer:
bęnǝbiǝr (P054p Spalbeek)
|
Mannelijk varken dat door geslachtelijke afwijking niet als zodanig herkenbaar is. Men noemt een varken een binnenbeer, als het slecht gesneden is of als men het moeilijk kan castreren. Doorgaans is het een mannelijk varken waarbij de teelballen niet zijn ingedaald. [N 19, 10; JG 1a, 1b, 1d; L 37, 49e; monogr.; N 76, 10 add.]
I-12
|