e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Spalbeek

Overzicht

Gevonden: 1456
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
pottenbakker potbakker: pǫt˱bɛkǝr (Spalbeek) Ambachtsman die uit klei potten en ander aardewerk vervaardigt. De woordtypen pottenman (Q 95, Q 193) en aardewerker (Q 95) werden in de betreffende plaatsen gebruikt voor een arbeider in een aardewerkfabriek. [L 34, 20; A 45, 34; N 49, 60a; monogr.] II-8
priestersteek met ronde luifel pastoorshoed: pəsty(wə)rshyt (Spalbeek) priestersteek met ronde luifel [N 25 (1964)] III-3-3
pronkveer op een hoed pluim: pløͅym (Spalbeek) pronkveer op een hoed [N 25 (1964)] III-1-3
provisiekast, etenskast schapraai: sxaproͅi̯ (Spalbeek) voorraad- of provisiekast [N 05A (1964)] III-2-1
pruim pruim: pruim (Spalbeek) [ZND 34 (1940)] I-7
prutsen knommelen: knomele (Spalbeek) Frutselen (met kleinigheden bezig zijn). [ZND 35 (1941)] III-1-4
prutswerk geknoei: wa ie geknoei (Spalbeek), geknommel: wa ie geknommel (Spalbeek) Wat een geknoei (slecht en slordig werk). [ZND 35 (1941)] III-1-4
punt van het blad van de zeis snede: snēi̯ (Spalbeek) De scherpe punt aan het blad van de zeis, aan het uiteinde tegenover de arend en de hak. Zie afbeelding 5, nummer 3. [N 18, 68c; JG 1a, 1b, 2c; monogr.] I-3
puntmuts pinnetjesmuts: pinəkəsmuts (Spalbeek), puntmuts: pəntmuts (Spalbeek) muts, wollen spits toelopende ~ met pluim of kwast [N 25 (1964)] || puntmuts, hoofdkapje dat van achteren spits toeloopt [N 25 (1964)] III-1-3
pyjama pyjama {piama}: pižəma (Spalbeek) pyjama, tweedelig nachtkostuum [N 25 (1964)] III-1-3