21476 |
rijksveldwachter |
bode:
booi (P054p Spalbeek),
garde (<fr.):
gard (P054p Spalbeek),
veldwachter:
veldwaachter (P054p Spalbeek)
|
Hoe zegt men dat iemand door den veldwachter in boete wordt geslagen? Vertaal: "De veldwachter zal hem ... [ZND 36 (1941)]
III-3-1
|
21474 |
rijkswachter |
gendarme (fr.):
inne genderm (P054p Spalbeek)
|
Gendarm, rijkswachter. [ZND 35 (1941)]
III-3-1
|
25187 |
rijp vormen, rijpen |
rijmen:
reͅiəmə (P054p Spalbeek)
|
vriezen zodanig dat zich rijm op de bomen vormt [rouwvorsten, rijmen] [N 22 (1963)]
III-4-4
|
25186 |
rijp, rijmx |
ijzel:
heͅ’əzəl (P054p Spalbeek)
|
rijm, bevroren dauw of nevel die zich afzet op de takken [waterrijm, roevros] [N 22 (1963)]
III-4-4
|
33509 |
rijshout, bonenstaak |
boonstaak:
bonstaak (P054p Spalbeek)
|
[ZND 23 (1937)]
I-7
|
34645 |
rijtuig met twee paarden |
dobbel gespan:
dobǝl gǝspān (P054p Spalbeek)
|
Benaming voor alle rijtuigen die door twee paarden getrokken worden, in plaats van door een. [N 101, 3 + 4; L 28, 34]
I-13
|
24449 |
ringrups |
potenrupsel:
pytərupsəl (P054p Spalbeek)
|
ringelrups, ringrups, kleurig gestreepte rups van de vlinder die zijn eitjes in een ring om de takken van bomen ne heesters legt [N 26 (1964)]
III-4-2
|
24409 |
ritnaald, larve van de kniptor |
ritnaald:
retnuwald (P054p Spalbeek)
|
ritnaald, koperworm, schadelijke kniptor-larve die van plantenwortels leeft [N 26 (1964)]
III-4-2
|
33231 |
rode biet |
biet:
bit (P054p Spalbeek)
|
Beta vulgaris L. var. rubra L. Deze bietensoort hoort eigenlijk onder de groenten uit de moestuin, en daardoor in de aflevering over de boerderij en het erf, maar is toch hier ondergebracht vanwege "lexicale nabijheid" met biet, kroot. De knollen met een doorsnee van 8-10 cm worden gekookt en warm of koud als salade gegeten. De knollen en het kookvocht hebben een felle donkerpaarse kleur. [A 4, 26d; A 13, 2a; A 49, 1b; L 20, 26d; monogr.]
I-5
|
24405 |
rode bosmier |
brag:
bragə (P054p Spalbeek)
|
bosmier, (grote) rode ~ [stekkedraoger, brak] [N 26 (1964)]
III-4-2
|