e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Spalbeek

Overzicht

Gevonden: 1456
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
bloemknop knop: knop (Spalbeek, ... ) bot, knop [ZND 34 (1940)] || knop [ZND 34 (1940)] III-4-3
blussen blussen: blusschen (Spalbeek), blèsse (Spalbeek) blussen [ZND 23 (1937)] III-3-1
bodem bodem van de kar: bōi̯ǝm vanǝ kęr (Spalbeek) De uit planken bestaande bodem van de bak van de kar, wagen of kruiwagen. [N 17, 23 + 45; N 18, 99; N G, 53d; JG 1a; monogr.] I-13
boer labeurder: labęi̯dǝr (Spalbeek) Waar de aangegeven meervoudsvorm afwijkt van de regelmatige -ǝ(n) achtervoeging, is dat hier opgenomen. Op kaart 5 zijn de verspreidingsgebieden van de Nederlandse afleidingen labeurder "boer" en labeuren "boeren" en "hard werken" van het Franse labeur aangegeven. [N 5A, 95b; A 3, 37; A 16, 22; A 20, 1b; L 1, a-m; L 4, 37; L 14, 6; S 4 en 6; Wi 15; monogr.] I-6
bok van het rijtuig berreschei: bęrǝsxēi̯ (Spalbeek) Zitplaats voor de koetsier of de voerman. Alleen bij het rijtuig vormt de bok een vast onderdeel. Bij de kar en de wagen wordt soms een plank tussen de berries gelegd die als ge√Ømproviseerde zitplaats dient. Uit vragenlijst N 101, waar gevraagd werd naar de zitplaats van de voerman van een rijtuig, kwamen vrijwel uitsluitend opgaven van het type bok. [N 17, 38a-b + 40 + add; N G, 58d; N 101, 18a; monogr.] I-13
bolhoed: algemeen bolhoed: boͅlhyt (Spalbeek) bolhoed [N 25 (1964)] III-1-3
bolhoed: spotnamen hondskot: hoͅnskoͅt (Spalbeek), pispot: pispoͅt (Spalbeek) bolhoed: spotbenamingen [ketspeng, tiets, hardhoutere] [N 25 (1964)] III-1-3
bont geruite langwerpige omslagdoek slat: [WNT: slat (I). Wss. een gew. vorm naast slet. 1. Lap, stuk goed.  slat (Spalbeek) omslagdoek, bont geruite langwerpige (stola-achtige) ~ voor meisjes [bonte nuzzik] [N 25 (1964)] III-1-3
bonte koe met zwarte kop zwartkop: zwatkǫp (Spalbeek) [N 3A, 128] I-11
boog boog: beug (Spalbeek) Hoe heet een boog dien de kinderen maken van een buigbaren stok en een koord? [ZND 32 (1939)] III-3-2