24268 |
vogel, algemeen |
gevogelte:
geveugelte (P054p Spalbeek)
|
gevogelte [ZND 35 (1941)]
III-4-1
|
18641 |
voile [2] |
voile (fr.):
vu(wə)l (P054p Spalbeek)
|
tule, strook ~ van de grote witte muts die van het hoofd afhing over schouders en rug {afb} [slöjjer] [N 25 (1964)]
III-1-3
|
34304 |
volwassen, mannelijk varken (ongesneden) |
beer:
biǝr (P054p Spalbeek),
bēr (P054p Spalbeek)
|
De benamingen in dit lemma duiden op het volwassen, ongesneden, mannelijk varken. Opgaven voor het volwassen, ongesneden, mannelijk varken die beantwoorden aan de woordtypen berg en barg zijn verplaatst naar het lemma ''gesneden mannelijk varken'' (1.2.2). Zie afbeelding 1. [N 19, 7; RND 46 en 84; S 2; A 4, 4a; L 1a-m; L 20, 4a; L 37, 49d; L 14, 12; JG 1a, 1b; monogr.]
I-12
|
19412 |
vonk |
vonk:
voͅŋk (P054p Spalbeek, ...
P054p Spalbeek)
|
vonk, geinster [ZND 01 (1922)], [ZND 23 (1937)]
III-2-1
|
20174 |
voogd |
momber:
mommer (P054p Spalbeek)
|
voogd (over minderjarige kinderen) [ZND 08 (1925)]
III-2-2
|
34101 |
voorklauw |
teen:
tin (P054p Spalbeek)
|
Het voorste deel van de hoef. [N 3A, 119b]
I-11
|
21504 |
voorschieten |
voorschieten:
ps. omgespeld volgens Frings.
vēi̯ərsxitə (P054p Spalbeek)
|
Voorlopig voor iemand betalen [verschieten? b.v. ik zal het wel voor u verschieten?] [N 21 (1963)]
III-3-1
|
18278 |
voorschoot, schort (alg.) |
voordoek:
vérring (P054p Spalbeek)
|
voorschoot (door vrouwen gedragen) [ZND 17 (1935)]
III-1-3
|
33353 |
voorstal, voedergang |
voedergang:
vǫi̯ǝrgá.ŋk (P054p Spalbeek),
voorstal:
vē(i̯)ǝr[stal] (P054p Spalbeek)
|
Het voorste gedeelte van de stal, gelegen tussen de (brand)muur van het woongedeelte en de voedergoot van de koeien. In een enkele dwarsstal, waarin de koeien met de kop naar het woongedeelte gekeerd staan, is het tevens de voedergang. In een dubbele dwarsstal, waarin de koeien met de staart naar elkaar toe staan, is de voorstal meestal de wat bredere voedergang langs de voorste rij koeien. In een dubbele dwarsstal, waarin de koeien met de kop naar elkaar toe staan, bevindt de voorstal zich opzij van de dubbele koeienstand. In een dubbele langsstal, waarin twee rijen koeien in de lengterichting van de stal staan, is het de vrije ruimte tussen het woonhuis en de dubbele koeienstandplaats. In de voorstal wordt het voer klaar gemaakt, wordt voer voor direct gebruik bewaard en bevinden zich toestellen en machines, zoals bietensnijmachine en veevoederkookketel. De voorstal is soms een tussen stal en keuken gelegen, apart vertrek geworden. Zie voor de fonetische documentatie van het woorddeel (stal) het lemma "stal" (2.1.2). Zie afbeelding 8. [N 5A, 34a, 40a, 46a en 48a; N 4, 72 en 77; S 50; monogr.]
I-6
|
33355 |
voorstaldeur |
loopdeur:
lup˱dei̯ǝr (P054p Spalbeek),
voordeur:
vēi̯ǝrdei̯ǝr (P054p Spalbeek)
|
De deur van de voorstal, de gebruikelijke toegang voor personen tot de stal, waardoor tevens het groenvoer naar binnen wordt gebracht. Zie voor de fonetische documentatie van de woorddelen (koestaldeur), (staldeur) en (stalpoort) het lemma "stalpoort, staldeur" (2.1.3). [N 5A, 34b en 53b; add. uit N 5A, 53c]
I-6
|