e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Spalbeek

Overzicht

Gevonden: 1456
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
eten (ww.) eten: ete (Spalbeek), éte (Spalbeek) eten [ZND 25 (1937)] III-2-3
etensresten overschot: everschot (Spalbeek) hoe heten de resten van het eten van mensen [ZND 34 (1940)] III-2-3
fatsoenlijk fatsoenlijk: hije es inne fansoenlijke mins (Spalbeek) Dat is een fatsoenlijk mens. [ZND 35 (1941)] III-1-4
feest feest: fiest (Spalbeek) Het schoonste feest (lidwoord!). [ZND 35 (1941)] III-3-2
fiets velo: inne villo (Spalbeek), twie villos krijse mekanere (Spalbeek) De twee fietsers kruisen elkaar, [ZND 29 (1938)] || Fiets. [ZND 35 (1941)] III-3-1
fietser velorijder: twie villorijërs krijse(n) mekanere (Spalbeek) De twee fietsers kruisen elkaar, [ZND 29 (1938)] III-3-1
fijn droog stof stub: støp (Spalbeek) Fijn droog stof op landwegen. [N 27, 37c] I-8
fijt fijt: fèt (Spalbeek) ik heb de (of het) fijt (zeer pijnlijke verzwering van een vingertop) [ZND 35 (1941)] III-1-2
flambouw flambouw (<fr.): ien flambeerv (Spalbeek) Een flambouw (die in de processie wordt gedragen). [ZND 35 (1941)] III-3-3
flaphoed flambard (fr.): flambār (Spalbeek) flaphoed, slappe hoed met brede luifel [flambaar(hoed)] [N 25 (1964)] III-1-3