e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Spalbeek

Overzicht

Gevonden: 1456
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
flauw flauw: eu is kort  fleuw (Spalbeek) meeps (flauw van smaak) [ZND 31 (1939)] III-2-3
flauwvallen van zijn klot af vallen: vilt va zynne klot af (Spalbeek), van zijn sus vallen: van zenne sus valle (Spalbeek) een beroerte, een geraaktheid krijgen [ZND 32 (1939)] || hoe is of wordt iemand die een harde slag op het hoofd heeft gekregen (met een zinnetje antwoorden) ? [ZND 23 (1937)] III-1-2
flikflooien mouwvegen: ook materiaal znd 23, 55  mauwvège (Spalbeek), mouwvege (Spalbeek), mouwvegen (Spalbeek) flikflooien [ZND 01 (1922)] III-1-4
fluim fluim: fly(3)̄m (Spalbeek), flym (Spalbeek), rochel: Wanneer men op het onaangename wil zinspelen.  rochel (Spalbeek) fluim [ZND 23 (1937)] III-1-2
fluisteren fezelen: Van Dale: fezelen, 1. fluisterend praten of zeggen; - smoezen.  fiezele (Spalbeek), Van Dale: fiezelen, (gew.) fezelen.  fiezelen (Spalbeek) fluisteren [ZND 30 (1939)] || Niet luid spreken! [ZND 30 (1939)] III-3-1
fluweel, velours velours: flūr (Spalbeek) Weefsel met een bovenkant met rechtopstaande garenuiteinden, ontstaan door een bijzondere afwerking. De binding bestaat uit een grondweefsel, in effen of keper, waartussen draden, die over grotere afstanden los liggen. Door deze door te snijden en op te borstelen ontstaat een pluche-achtig haardek: pool. Door zacht ruwen wordt het ø̄pluizenø̄ bevorderd, waarna de pool op een bepaalde lengte wordt afgeschoren (Bonthond s.v. ø̄fluweelø̄. [N 62, 78; N 62, 75f; 59, 201; MW; L 1a-m; L 23, 57a; S 9; monogr.] II-7
fluwelen broek velours (fr.) broek: ien floerebrok (Spalbeek), ien floeren brok (Spalbeek) een fluwelen broek [ZND 23 (1937)] III-1-3
fooi drinkgeld: drijnkgeld (Spalbeek) fooi [ZND 35 (1941)] III-3-1
forsgebouwde koe zware koe: zwur kø̜̄u̯w (Spalbeek) [N 3A, 141a] I-11
fortuin maken fortuin maken: Heje zal fortun brenge (Spalbeek) Fortuin. [ZND 35 (1941)] III-3-1