e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Spalbeek

Overzicht

Gevonden: 1456
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
herkauwen irken: erkǝn (Spalbeek) Het eerst niet of nauwelijks gekauwde, in de voormaag gedeeltelijk verteerde voedsel opnieuw verwerken. Zie afbeelding 7. [JG 1a, 1b, 1c, 2c; A 4, 13; L 14, 26; L 14, 88; L 20, 13; S 13; monogr.] I-11
hersenen hossele: hossels (Spalbeek, ... ) de hersenen (in het hoofd) [ZND 26 (1937)] III-1-1
het einde van zijn leven het end van zijn leven: ’t eng van ze leven (Spalbeek) op het einde van zijn leven [ZND 34 (1940)] III-2-2
het gras maaien (het) gras afmaaien: grawes afmè (Spalbeek) het gras afmaaien [ZND 35 (1941)] III-2-1
het kalf afdraaien afdraaien: ǫb˱drē̜ (Spalbeek) Het kalf met mechanische middelen ter wereld helpen. [N 3A, 54a] I-11
het vuur doven uitdoen: uitdoeən (Spalbeek), uitrammelen: uitrammele (Spalbeek) de kachel dooven [ZND 31 (1939)] III-2-1
heten heten: heete (Spalbeek, ... ) heeten [ZND 25 (1937)] III-2-2
heukeling klein hoopje: klēn hipkǝ (Spalbeek) Het kleinste hoopje halfdroog hooi dat men ''s avonds maakt door het opwerken van de rijen, om ze ''s anderendaags weer uiteen te gooien. De kaarten 40, 42 en 44, respectievelijk "heukeling", "hoop" en "opper" hebben alle drie dezelfde opbouw, die weer in verband staat met de opbouw van de kaarten 39, 41 en 43: "op heukelingen zetten", "op hopen zetten" en "op oppers zetten". Voor deze zes kaarten zijn ook dezelfde symbolen voor gelijke opgaven gebruikt. [N 14, 104 en 103 add.; JG 1a, 1b, 2c; A 16, 3a; A 42, 20a, L 36, 1; L 38, 38a; monogr.] I-3
heup heup: heup (Spalbeek, ... ) de heup (zijde van het lichaam) [ZND 26 (1937)] III-1-1
heuvel heuvel: hø̄vǝl (Spalbeek) Een kleine verhevenheid in het landschap. [L 34, 22] I-8