34145 |
herkauwen |
irken:
erkǝn (P054p Spalbeek)
|
Het eerst niet of nauwelijks gekauwde, in de voormaag gedeeltelijk verteerde voedsel opnieuw verwerken. Zie afbeelding 7. [JG 1a, 1b, 1c, 2c; A 4, 13; L 14, 26; L 14, 88; L 20, 13; S 13; monogr.]
I-11
|
17779 |
hersenen |
hossele:
hossels (P054p Spalbeek, ...
P054p Spalbeek)
|
de hersenen (in het hoofd) [ZND 26 (1937)]
III-1-1
|
20322 |
het einde van zijn leven |
het end van zijn leven:
’t eng van ze leven (P054p Spalbeek)
|
op het einde van zijn leven [ZND 34 (1940)]
III-2-2
|
19647 |
het gras maaien |
(het) gras afmaaien:
grawes afmè (P054p Spalbeek)
|
het gras afmaaien [ZND 35 (1941)]
III-2-1
|
34175 |
het kalf afdraaien |
afdraaien:
ǫb˱drē̜ (P054p Spalbeek)
|
Het kalf met mechanische middelen ter wereld helpen. [N 3A, 54a]
I-11
|
19415 |
het vuur doven |
uitdoen:
uitdoeən (P054p Spalbeek),
uitrammelen:
uitrammele (P054p Spalbeek)
|
de kachel dooven [ZND 31 (1939)]
III-2-1
|
20404 |
heten |
heten:
heete (P054p Spalbeek, ...
P054p Spalbeek)
|
heeten [ZND 25 (1937)]
III-2-2
|
32923 |
heukeling |
klein hoopje:
klēn hipkǝ (P054p Spalbeek)
|
Het kleinste hoopje halfdroog hooi dat men ''s avonds maakt door het opwerken van de rijen, om ze ''s anderendaags weer uiteen te gooien. De kaarten 40, 42 en 44, respectievelijk "heukeling", "hoop" en "opper" hebben alle drie dezelfde opbouw, die weer in verband staat met de opbouw van de kaarten 39, 41 en 43: "op heukelingen zetten", "op hopen zetten" en "op oppers zetten". Voor deze zes kaarten zijn ook dezelfde symbolen voor gelijke opgaven gebruikt. [N 14, 104 en 103 add.; JG 1a, 1b, 2c; A 16, 3a; A 42, 20a, L 36, 1; L 38, 38a; monogr.]
I-3
|
17645 |
heup |
heup:
heup (P054p Spalbeek, ...
P054p Spalbeek)
|
de heup (zijde van het lichaam) [ZND 26 (1937)]
III-1-1
|
33704 |
heuvel |
heuvel:
hø̄vǝl (P054p Spalbeek)
|
Een kleine verhevenheid in het landschap. [L 34, 22]
I-8
|