e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Spalbeek

Overzicht

Gevonden: 1456
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
klaver, algemeen klaver: klāvǝr (Spalbeek) De klaver- en klee-varianten in dit lemma vormen de verzamelnaam voor allerlei klaversoorten uit de familie van de Vlinderbloemigen. Klaver werd tot 1950 geteeld als groenvoer en als stoppelgewas. In de Nijmeegse lijst is niet naar de afzonderlijke soorten of naar de algemene naam gevraagd, alleen naar de benamingen voor verschillende oude klaversoorten. Hier zijn, naast de algemene naam in dit lemma, eerst enkele meestvoorkomende soorten apart behandeld en is tot slot een verzamellemma Andere Oude Klaversoorten toegevoegd. De scheiding in het Nijmeegse materiaal is achteraf aangebracht, op grond van de gewasnaam, de opmerkingen van de zegslieden en andere bronnen. Zie ook WBD.I, afl. 8, blz. 1408. [N 14, 83; JG 1a, 1b, 2b, 2c; A 4, 10; L 1, a-m; L B2, 348; L 20, 10; Wi 50; S 18; monogr.] I-5
kleerkast kleerkast: klīrkās (Spalbeek) kleerkast [ZND 34 (1940)] III-2-1
kleerkist, kleerkoffer kist: kest (Spalbeek), kleerkist: klīrkɛs (Spalbeek) Een houten koffer om (kleeren in te bewaren). [ZND 28 (1938)] III-2-1
kleerluis mot: moͅt (Spalbeek) kleerluis die eieren legt in de naden van vuile onderkleren [N 26 (1964)] III-4-2
kleermaker kleer-/kledermaker: klīrmākǝr (Spalbeek) Algemene benaming voor persoon die kleren maakt. [N 59, 197a; L 1a-m; L 28, 2; S 18; monogr.] II-7
klei, leem leemgrond: limgrǭnt (Spalbeek) Grijs- tot geelachtige, sterk samenhangende, enigszins klevende, vruchtbare grondsoort, ontstaan door afzetting van verweringsprodukten door rivieren. Leem is ook een kleiachtige grondsoort echter met een zandgehalte groter dan 20%. Zie ook het lemma ɛklei, leemɛ in wld II, afl. 8 (pottenbakker e.a.), blz. 31.' [N 27, 41; N 27, 33; N 18, 2 add.; N 18, 5 add.; N 15, add.; R 3, 6; A 10, 4; Wi 52, 53; Vld.; monogr.] I-8
klein paard pony: pony (Spalbeek) Bedoeld is een paard dat lichter is dan een gewoon boerenpaard en dat men in de koets kan spannen. Een pony is lichter dan een bidet, die op zijn beurt niet zo zwaar als een ardenner is (P 49). Een dubbele pony is zwaarder dan een (enkele) pony of bidet (L 424). Een bidet, iets groter dan een pony, dient veelal als loop- en koetspaard (P 192, Q 168, 242). Een hit - waarbij eveneens een onderscheid tussen enkele en dubbele hit wordt gemaakt - kan vergeleken worden met een pony of bidet. Een ardenner is kort, dik en gedrongen (P 46), groter dan een pony maar kleiner dan een gewoon paard. Uit de antwoorden blijkt een sterke wisseling van de accentuering in pony en bidet. Pony met initiaal accent is aan het Nederlands, met finaal acent aan het Franse poney ontleend. De beginaccentuering in bidet gaat op een autonome ontwikkeling in de dialecten terug. Buiten de genoemde termen komen er nog een vrij groot aantal andere voor. Zie afbeelding 1. [JG la, lb, lc, 2c; N 8, 62a, 62b, 62c en 62d; A 4, 3; L 20, 8] I-9
kleingeld kleingeld: kleegeld (Spalbeek), kleigeld (Spalbeek), ps. omgespeld volgens Frings.  klēgēͅi̯lt (Spalbeek), wisselgeld: ps. omgespeld volgens Frings.  wisgēͅi̯lt (Spalbeek) Klein geld [pasgeld, snuistergeld?] [N 21 (1963)] || kleingeld [ZND 28 (1938)] III-3-1
klep (van pet) klep: klip (Spalbeek) klep van een pet [luif, luifel] [N 25 (1964)] III-1-3
klepel klepel: kleppel van een klok (Spalbeek), kleper: de klepper van een klok (Spalbeek) De klepel van de klok. [ZND 28 (1938)] III-3-3