33427 |
balken van de zolder boven de dorsvloer |
schelf(t)houten:
sxɛlǝfhōtǝ (P054p Spalbeek)
|
De zware rondhouten die op de gebintbalken boven de dorsvloer rusten en die de zoldervloer vormen. Deze zolder is een schelf, die ofwel altijd aanwezig is, ofwel elk jaar tijdens het bergen van de oogst gevormd wordt en weer verwijderd als hij leeg is. De rondhouten worden gelegd van het ene gebint naar het andere of dwars op de lengterichting van de beuk die de dorsvloer inneemt. De enkelvoudsvormen betreffen ofwel één van de balken of zijn collectief voor al de balken samen. Zie ook de lemmata "onderste" en "bovenste balken van de schelf" (3.4.2 en 3.4.3). Zie ook afbeelding 14.c bij het lemma "dorsvloer" (3.2.1). [N 5A, 68b; N 4, 35 en 68; N 4A, 13a en 13b; monogr.]
I-6
|
34084 |
banden |
pezen:
pēzǝ (P054p Spalbeek)
|
Een duidelijk zichtbare spierbundel even boven het begin van de staart aan weerskanten van het staartbeen, die zich ontspant wanneer de koe moet kalven. [N 3A, 111a]
I-11
|
21633 |
bankbiljet |
briefje:
ps. omgespeld volgens Frings.
brefkə (P054p Spalbeek)
|
bankbiljet, banknoot, een ~ [briefke?] [N 21 (1963)]
III-3-1
|
18613 |
baret |
baret (<fr.):
barət (P054p Spalbeek)
|
baret [flat, floets] [N 25 (1964)]
III-1-3
|
21781 |
bascule |
bascule:
baskøl (P054p Spalbeek)
|
Weeginstrument met vaste vloer (bascule). [N 18 (1962)]
III-3-1
|
34501 |
bebroed bevrucht ei |
bebroed (bijvgl. nmw.):
bǝbrit (P054p Spalbeek)
|
[N 19, 54c]
I-12
|
34500 |
bebroed onbevrucht ei |
rot (bijvgl. nmw.):
rot (P054p Spalbeek)
|
[N 19, 54b]
I-12
|
19754 |
beddenlaken |
laken:
lākə (P054p Spalbeek)
|
Een laken (op een bed) [ZND 34 (1940)]
III-2-1
|
21558 |
bedienen |
bedienen:
iemand bediene (P054p Spalbeek),
gerieven:
gerieven (P054p Spalbeek)
|
Hoe heet: iemand van de laatste Sacramenten voorzien? [ZND 32 (1939)] || Iemand in een winkel bedienen. [ZND 35 (1941)]
III-3-1, III-3-3
|
34540 |
bedorven ei |
rot ei:
rot ei (P054p Spalbeek)
|
[N 19, 54d; L 6, 39; S 31; monogr.]
I-12
|