33409 |
legnest |
hennennest:
henǝnęst (P054p Spalbeek)
|
Het nest waarin de kippen hun eieren leggen. Est is door metanalyse uit nest ontstaan. [N 19, 32; A 48, 16e; monogr.; add. uit S 25]
I-6
|
34147 |
leiden |
leiden:
lei̯ǝ (P054p Spalbeek)
|
De koe laten paren. [N 3A, 30a; JG 1a, 1b; monogr.]
I-11
|
24570 |
lelietje-van-dalen |
dallelie:
-
dallelie (P054p Spalbeek)
|
lelietje-van-dalen [ZND 34 (1940)]
III-4-3
|
19535 |
lemmer |
lame (fr.):
lām (P054p Spalbeek)
|
snijblad van een mes (lemmer, lemmet) [N 20 (zj)]
III-2-1
|
24895 |
lente, voorjaar |
lente:
lente (P054p Spalbeek)
|
lente [ZND 30 (1939)]
III-4-4
|
19553 |
lepel |
leper:
leͅpər (P054p Spalbeek)
|
lepel in het algemeen (lepel, lippel, leeper) [N 20 (zj)]
III-2-1
|
18653 |
leren muts die onder de kin wordt gesloten |
klepklak:
kläpklak (P054p Spalbeek)
|
muts, op bivakmuts gelijkende lederen ~ die onder de kin met een knoop wordt gesloten [N 25 (1964)]
III-1-3
|
19383 |
leunstoel |
leunstoel:
lø̄nstul (P054p Spalbeek, ...
P054p Spalbeek)
|
een leuningstoel [ZND 30 (1939)] || leuningstoel [ZND 01 (1922)]
III-2-1
|
21341 |
leurder |
leurder:
leerder (P054p Spalbeek),
leurder (P054p Spalbeek),
ps. omgespeld volgens Frings.
lēi̯ərdər (P054p Spalbeek)
|
een venter (die van deur tot deur waren verkoopt) [ZND 28 (1938)] || koopman die met zijn waren langs de deuren gaat? [N 21 (1963)]
III-3-1
|
21431 |
leuren |
de baan doen:
ps. omgespeld volgens Frings.
də bou̯ən dyn (P054p Spalbeek),
op commerce (fr.) gaan:
ps. omgespeld volgens Frings.
op kəmeͅrs gon (P054p Spalbeek)
|
Inventarisatie uitdrukkingen voor: "op koopmanschap gaan"= erop uittrekken om zijn waren te verkopen? Zo neen, welke andere uitdrukking. Geeft u nauwkeurig de uitspraak aan. [N 21 (1963)]
III-3-1
|