17734 |
luisteren |
luisteren:
goed lystere (P054p Spalbeek)
|
goed luisteren [ZND 30 (1939)]
III-1-1
|
31582 |
luns |
pegel:
pil (P054p Spalbeek)
|
Metalen spie die door een gat in het uiteinde van de wagenas wordt gestoken om te verhinderen dat het wiel van de as kan afdraaien. Zie ook afb. 216. [N G, 50c; N 17, 63; JG 1a; JG 1b; Wi 13, add.; L 39, 22, add.; div.]
II-11
|
20486 |
lusten |
mogen:
verzamelfiche ook mat. van ZND 1 (a-m)
meug (P054p Spalbeek)
|
lusten (die soep lust ik niet) [ZND 30 (1939)]
III-2-3
|
32884 |
maaibalk |
maaibaar:
mɛbar (P054p Spalbeek),
mɛbār (P054p Spalbeek)
|
De lange arm aan de maaimachine, voorzien van naar voren stekende driehoekige messen. Zie afbeelding 6, nummer 1. [N J, 1b; monogr.]
I-3
|
33036 |
maaipad voor de machine |
gang:
gaŋ (P054p Spalbeek)
|
Het pad dat men met de zicht of met de zeis aanmaait op een veld dat men verder met de machine maait. Hier de zelfstandige naamwoorden. [N 15, 25b; JG 1c, 2c; Goossens 1963, krt. 24; monogr.]
I-4
|
25165 |
maansverduistering |
maneclips:
monneclips (P054p Spalbeek, ...
P054p Spalbeek),
mondsverduistering:
moonsverduistering (P054p Spalbeek, ...
P054p Spalbeek)
|
eclips (van de maan) [ZND 01 (1922)], [ZND 23 (1937)]
III-4-4
|
25162 |
maanx |
maan:
moon (P054p Spalbeek, ...
P054p Spalbeek)
|
maan [ZND 01 (1922)], [ZND 30 (1939)]
III-4-4
|
34128 |
mager kalf |
ellendig schrankeltje:
ǝlē̜ndǝx šrɛŋǝlkǝ (P054p Spalbeek)
|
[N 3A, 147b]
I-11
|
34127 |
magere koe |
schrank:
sxruŋk (P054p Spalbeek)
|
[N 3A, 147a]
I-11
|
26825 |
mand |
mand:
mān (P054p Spalbeek)
|
De algemene benaming voor een uit wissen gevlochten mand. Zie ook afb. 284. Uit het materiaal blijkt dat er niet altijd een onderscheid wordt gemaakt tussen de woorden mand en korf. Als dat wel wordt gedaan, duidt men met het eerste woord eerder een mand met oren aan, terwijl men het tweede gebruikt voor een mand met een hengsel (vgl. Janssens, pag. 24 e.v.). Zie ook het lemma ɛkorfɛ.' [N 20, 48; N 40, 37; L 1 a-m; S 23; monogr.]
II-12
|