34453 |
met de horens stoten, gezegd van de bok |
stoten:
stytǝ (P054p Spalbeek)
|
[N 19, 75]
I-12
|
34623 |
met de kar rijden, iets vervoeren |
varen:
vǭu̯ǝrǝ (P054p Spalbeek)
|
Dit lemma vormt een aanvulling van het lemma met paard en kar rijden in wld I.10. Alleen de opgaven voor de plaatsen waarvoor in WLD I.10 geen materiaal voorhanden was, zijn hier opgenomen. De kaart combineert de gegevens van beide lemmata. [N 17, 94; RND 97; monogr.]
I-13
|
34140 |
met opgeheven staart rondlopen |
biezen:
bizǝ (P054p Spalbeek)
|
[N 3A, 9a; JG 1a, 1b; monogr.]
I-11
|
25101 |
met tussenpozen regenen |
bijzen:
beͅizə (P054p Spalbeek)
|
regenen bij tussenpozen [buien, sjoelen] [N 22 (1963)]
III-4-4
|
33047 |
metalen deel van de mathaak |
haak:
hōk (P054p Spalbeek)
|
De licht gebogen ijzeren tand van de mathaak. Voor de fonetische documentatie van het woorddeel [zicht]- zie het lemma ''zicht'' (4.3.1). [N 18, 72b; monogr.; add. uit JG 1b]
I-4
|
34369 |
metalen scheplepel |
scheppan:
sxępan (P054p Spalbeek)
|
Lepel van metaal om varkensvoer mee op te scheppen. [N 18, 132; monogr.]
I-12
|
29920 |
metselaar |
metser:
mętsǝr (P054p Spalbeek)
|
Ambachtsman die metselwerk verricht. Zie ook de toelichting bij de lemmata 'metselen' en 'handlanger'. [Wi 2; S 23; L 1a-m; L 17, 30; L B1, 103; RND 46; N 30, 1a; N 95, 159; monogr.; Vld]
II-9
|
29921 |
metselen |
metsen:
mɛtsǝ (P054p Spalbeek)
|
Bij de bouw van stenen huizen met behulp van mortel de afzonderlijke stenen tot een samenhangend, vast geheel verbinden. [Wi 57; S 23; L 1a-m; L 31, 21; N 30, 1b; monogr.]
II-9
|
17839 |
middagdutje doen |
noenslapen:
noenslopen (P054p Spalbeek)
|
Hoe noemt ge het wanneer iemand s middags wat gaat slapen ? [ZND 31 (1939)]
III-1-2
|
20573 |
middagmaal |
s noenens:
s noennès (P054p Spalbeek)
|
namen en uren van de dagelijkse maaltijden: middag [ZND 18G (1935)]
III-2-3
|