e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Spalbeek

Overzicht

Gevonden: 1456
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
met de horens stoten, gezegd van de bok stoten: stytǝ (Spalbeek) [N 19, 75] I-12
met de kar rijden, iets vervoeren varen: vǭu̯ǝrǝ (Spalbeek) Dit lemma vormt een aanvulling van het lemma met paard en kar rijden in wld I.10. Alleen de opgaven voor de plaatsen waarvoor in WLD I.10 geen materiaal voorhanden was, zijn hier opgenomen. De kaart combineert de gegevens van beide lemmata. [N 17, 94; RND 97; monogr.] I-13
met opgeheven staart rondlopen biezen: bizǝ (Spalbeek) [N 3A, 9a; JG 1a, 1b; monogr.] I-11
met tussenpozen regenen bijzen: beͅizə (Spalbeek) regenen bij tussenpozen [buien, sjoelen] [N 22 (1963)] III-4-4
metalen deel van de mathaak haak: hōk (Spalbeek) De licht gebogen ijzeren tand van de mathaak. Voor de fonetische documentatie van het woorddeel [zicht]- zie het lemma ''zicht'' (4.3.1). [N 18, 72b; monogr.; add. uit JG 1b] I-4
metalen scheplepel scheppan: sxępan (Spalbeek) Lepel van metaal om varkensvoer mee op te scheppen. [N 18, 132; monogr.] I-12
metselaar metser: mętsǝr (Spalbeek) Ambachtsman die metselwerk verricht. Zie ook de toelichting bij de lemmata 'metselen' en 'handlanger'. [Wi 2; S 23; L 1a-m; L 17, 30; L B1, 103; RND 46; N 30, 1a; N 95, 159; monogr.; Vld] II-9
metselen metsen: mɛtsǝ (Spalbeek) Bij de bouw van stenen huizen met behulp van mortel de afzonderlijke stenen tot een samenhangend, vast geheel verbinden. [Wi 57; S 23; L 1a-m; L 31, 21; N 30, 1b; monogr.] II-9
middagdutje doen noenslapen: noenslopen (Spalbeek) Hoe noemt ge het wanneer iemand s middags wat gaat slapen ? [ZND 31 (1939)] III-1-2
middagmaal s noenens: s noennès (Spalbeek) namen en uren van de dagelijkse maaltijden: middag [ZND 18G (1935)] III-2-3