25126 |
druilerig en koud weer |
zeverweer:
zeiverwéér (Q031p Spaubeek)
|
druilerig weer [moezerig, monketig] [N 22 (1963)]
III-4-4
|
21965 |
duivenhok |
duivenslag:
duvǝšlāx (Q031p Spaubeek),
spijker:
špīkǝr (Q031p Spaubeek),
špīkǝrt (Q031p Spaubeek),
til:
tel (Q031p Spaubeek)
|
Soms vindt men in de nok van de zolder een afgeschotte ruimte voor de duiven, die door een gat in de gevel of in het dak in en uit kunnen vliegen. Hier staan de benamingen voor het duivenhok, ongeacht de vorm van dat hok, bijeen. De termen slag en spijker in dit lemma hebben betrekking op de duivenkooi als geheel. Zie ook het lemma "duivenslag" (3.4.8). In kaart 51 zijn voor Belgisch Limburg alleen de mondeling verzamelde gegevens in kaart gebracht. Zie afbeelding 17. [JG 1a, 1b, 1c, 2c; A 10, 9k; L 8, 9a; L 38, 31; S 37; monogr. add. uit N 5A, 58c "til" en JG 2c; A 28, 14c "spijker]
I-6
|
33297 |
echte koekoeksbloem |
koekoeksbloem:
kokǝsblōm (Q031p Spaubeek)
|
Lychnis flos-cuculi L. Een algemeen voorkomende plant in graslanden met rechtopstaande stengel en roze-rode bloemen met gespleten kroonbladeren. De plant bloeit van mei tot september en komt ook wel gekweekt voor. De hoogte varieert van 30 tot 90 cm. [A 17, 2; A 49B, 2; monogr.]
I-5
|
24436 |
eekhoorn |
eekhoorntje:
eikùrtje (Q031p Spaubeek)
|
eekhoorn [DC 07 (1939)]
III-4-2
|
34541 |
een ei afpellen |
schaal eraf halen:
šāl ǝrāf hǭlǝ (Q031p Spaubeek),
schellen:
šęlǝ (Q031p Spaubeek)
|
Een ei van de schaal ontdoen. [N 19, 55b; A 39, 9b]
I-12
|
33722 |
een sloot uitdiepen |
vegen:
vē̜gǝ (Q031p Spaubeek)
|
Het uitdiepen of het op diepte houden van een sloot met behulp van een schop, hak, riek, krabber en een zeis. [A 10, 21; N 18, add.; monogr.]
I-8
|
34495 |
een zandbad nemen |
(zich) mullen:
mølǝ (Q031p Spaubeek)
|
Met de vleugels een zandbad nemen in de zonneschijn, gezegd van kippen. [N 19, 61b; A 28, 13a; A 28, 13b; Lu 6, 13a; Lu 6, 13b; monogr.]
I-12
|
33414 |
eendenhok |
eendenstal:
ē̜ ̞njǝštal (Q031p Spaubeek)
|
Afgeschotte ruimte in de stal, doorgaans vlak bij de kippenkooi, waar men eenden houdt. [A 10, 9j]
I-6
|
34400 |
eenmaal geschoren schaap |
eenjarige:
ęi̯njǭregǝ (Q031p Spaubeek)
|
Bedoeld wordt een schaap dat eenmaal is geschoren en één paar vaste tanden heeft. Het schaap wordt voor de eerste keer geschoren als het ongeveer 15 maanden oud is. Het heeft twee tanden als het ongeveer een-en-driekwart jaar oud is. Men kan zeggen dat het in dit lemma gaat om een schaap van ongeveer 15 maanden tot ongeveer 2 jaar. [N 77, 12; N 77, 13; N 70, 6a; JG 1d; AGV, m 3; monogr.]
I-12
|
18960 |
eerlijk |
eerlijk:
ierluk (Q031p Spaubeek)
|
eerlijk: Jullie moeten die snoepjes - delen [DC 39 (1965)]
III-1-4
|