19636 |
kolengruis |
fijns:
fiŋs (Q121b Spekholzerheide),
poef:
puf (Q121b Spekholzerheide)
|
fijn kolengruis || kolengruis
III-2-1
|
19734 |
kolenkit |
kolenbak:
koͅaləbak (Q121b Spekholzerheide)
|
kolenbak
III-2-1
|
19634 |
kolenschop |
kolenschup:
koͅaləšøp (Q121b Spekholzerheide),
panneschup:
panǝšøp (Q121b Spekholzerheide
[(Willem-Sophia)]
[Domaniale]),
platte schup:
platǝ šøp (Q121b Spekholzerheide
[(Willem-Sophia)]
[Domaniale])
|
kolenschop || Schop, bestaande uit een korte steel met kruk en een betrekkelijk groot blad. Met dit type schop worden de losgemaakte kolen op de transportband of de schudgoot geschept. Door de onduidelijke vraagstelling van vraag N 95, 751 ("Hoe noemt u een platte schop?") en vraag N 95, 752 ("Hoe noemt u een panneschop?") is een aantal opgaven uit dit lemma mogelijkerwijs ook van toepassing op de steenschop. De composita waarvan het eerste lid verwijst naar een steenschop zijn bijeengeplaatst in het lemma Steenschop. [N 95, 752; N 95, 751; monogr.]
II-5, III-2-1
|
19467 |
kolenslik |
filterschlamm (d.):
filtəršlam (Q121b Spekholzerheide),
schlamm (d.):
šlam (Q121b Spekholzerheide),
slam:
šla.m (Q121b Spekholzerheide
[(Willem-Sophia)]
[Domaniale]),
šlam (Q121b Spekholzerheide
[(Willem-Sophia)]
[Domaniale])
|
droog kolenslik || kolenslik || Nat kolenstof of kolengruis, gebruikt als brandstof. [N 95, 466; monogr.; Vwo 689; Vwo 709; Vwo 715]
II-5, III-2-1
|
28204 |
kolenstof |
kolenstub:
kǭlǝštøp (Q121b Spekholzerheide
[(Willem-Sophia)]
[Maurits])
|
Grof of fijn stof afkomstig van de kolen. Het komt vrij bij het schieten, boren, het losmaken van kolen en andere werkzaamheden in het ondergrondse gedeelte van de mijn. Omdat het kolenstof overbelasting van de longen kan veroorzaken, wordt het nadelig geacht voor de gezondheid. Het moet daarom zoveel mogelijk bestreden worden. Bij een bepaald percentage vluchtige bestanddelen in het kolenstof is het zeer explosief. [N 95, 769; monogr.]
II-5
|
28123 |
kolenval |
kolenval:
kǭlǝval (Q121b Spekholzerheide
[(Willem-Sophia)]
[Maurits])
|
Af- of instorting van kolen. Het gevaar van kolenval is in elke koollaag aanwezig maar het treedt meer op de voorgrond bij dikke lagen en bij goed gelaagde kolen. Door directe kolenval kwamen vaker ongevallen voor. [N 95, 888]
II-5
|
31412 |
kolomboormachine |
boorzuil:
bōǝrzǫjl (Q121b Spekholzerheide)
|
Stationaire boormachine waarbij de boorhouder beweegbaar op een kolom gemonteerd is. Het werkstuk kan bij deze boormachine in een, vaak in hoogte verstelbare, boortafel worden vastgeklemd. De kolomboormachine wordt vooral voor zwaar en zuiver boorwerk gebruikt. Zie ook afb. 122. Het betreft daar een kolomboormachine die met de hand wordt aangedreven. [N 33, 123]
II-11
|
19615 |
kom |
komp:
komp (Q121b Spekholzerheide)
|
kom
III-2-1
|
33606 |
komkommer |
gurk:
jórk (Q121b Spekholzerheide)
|
komkommer
I-7
|
20005 |
konijn |
hoens:
hoens (Q121b Spekholzerheide),
konijn:
knien (Q121b Spekholzerheide)
|
konijn
III-2-1
|