24879 |
madeliefje |
meelzoetje:
meël’zus-je (Q121b Spekholzerheide),
meizoetje:
mai’zus-je (Q121b Spekholzerheide)
|
madeliefje || madeliefje, meizoentje
III-4-3
|
27147 |
magazijn |
magazijn:
magasīn (Q121b Spekholzerheide
[(Willem-Sophia)]
[Oranje-Nassau I, Oranje-Nassau III, Oranje-Nassau IV])
|
Algemene benaming voor een ondergronds of bovengronds magazijn. Het woordtype "catrîye" is specifiek van toepassing op een ondergronds magazijn. [N 95, 9; Vwo 492; Vwo 222; monogr.]
II-5
|
27248 |
magazijnmeester |
magazijnmeester:
majazīnmēstǝr (Q121b Spekholzerheide
[(Willem-Sophia)]
[Domaniale])
|
Opziener over hetgeen in een magazijn boven- en ondergronds voorhanden is. Het woordtype "chef-catrîye" is specifiek van toepassing op de magazijnmeester van een ondergronds magazijn (Vanwonterghem pag. 90). [N 95, 160; Vwo 231; monogr.]
II-5
|
28395 |
magere kool |
magere kool:
mājǝrǝ kǭl (Q121b Spekholzerheide
[(Willem-Sophia)]
[Eisden])
|
Steenkool met tien tot veertien procent vluchtige bestanddelen. [N 95, 460; monogr.]
II-5
|
33025 |
mais oogsten |
plukken:
pløkǝ (Q121b Spekholzerheide)
|
De maïskolven van de planten aftrekken. Het object van de handeling is steeds maïs -vergelijk het lemma ''mais'', 1.2.12- of maïskolven -vergelijk het lemma ''maiskolf'', 1.3.9-.' [N Q, 21; monogr.]
I-4
|
32994 |
maiskolf |
kolf:
kǫlǝf (Q121b Spekholzerheide)
|
Het vruchtbeginsel van de maïsplant. In L 269a wordt het vrouwelijk vruchtbeginsel (kolf) anders benoemd dan het mannelijk beginsel (aar). Zie afbeelding 1, g, 1. [N Q, 20; monogr.]
I-4
|
19110 |
maken |
maken:
maagə (Q121b Spekholzerheide)
|
maken [DC 02 (1932)]
III-1-4
|
26825 |
mand |
mandel:
maŋǝl (Q121b Spekholzerheide)
|
De algemene benaming voor een uit wissen gevlochten mand. Zie ook afb. 284. Uit het materiaal blijkt dat er niet altijd een onderscheid wordt gemaakt tussen de woorden mand en korf. Als dat wel wordt gedaan, duidt men met het eerste woord eerder een mand met oren aan, terwijl men het tweede gebruikt voor een mand met een hengsel (vgl. Janssens, pag. 24 e.v.). Zie ook het lemma ɛkorfɛ.' [N 20, 48; N 40, 37; L 1 a-m; S 23; monogr.]
II-12
|
32460 |
mandenmaker |
mandelenvlechter:
maŋǝlǝfliǝtǝr (Q121b Spekholzerheide)
|
Iemand die manden en andere producten maakt van wissen. [N 40, 12; N 40, 36; monogr.]
II-12
|
19439 |
mangel, wringer |
mangel:
maŋəl (Q121b Spekholzerheide)
|
mangel
III-2-1
|