e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Spekholzerheide

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
margriet ganzebloem: jan’zeblom (Spekholzerheide) margriet, grote — III-4-3
marktkorf marktkorf: mātkø̜rf (Spekholzerheide) In het algemeen een mand waarin producten, en dan met name etenswaren, naar de markt worden vervoerd. Zie ook afb. 288. [N 20, 50; N 40, 112; monogr.] II-12
marmeren beeld beeld: e marmere bild (Spekholzerheide) Marmeren beeld. [N 06 (1960)] III-3-2
marter maart: maat (Spekholzerheide) marter III-4-2
masturberen (-) wiksen: wiekse (Spekholzerheide), wiksen: wiekse (Spekholzerheide) onanie plegen, zichzelf bevlekken [zn eige aftrekke, afspelen] [N 10C (1995)], [N 10C (zj)] III-2-2
materiaalwagen dekselwagen: dɛksǝlwān (Spekholzerheide  [(Willem-Sophia)]   [Domaniale]) Mijnwagen waarmee gereedschap vervoerd kan worden. Een invuller uit Q 121 merkt over de "getuigwagen" op dat dit een mijnwagen met afsluitbaar deksel was, waarin gereedschap naar de ondergrondse magazijnen werd gestuurd. [N 95, 716; N 95, 677; monogr.] II-5
mathaak haak: hōk (Spekholzerheide) Doorgaans licht gebogen ijzeren tand aan een houten steel, die bij het maaien met de zicht gebruikt wordt om het graan bij het eigenlijke inkappen op te tillen en om het afgeslagen graan bij elkaar te trekken. In de volgende plaatsen geen specifieke benaming bekend: L 316, 317, 355, 356, 358, 363, 365, 366, 368, 413. Voor de fonetische documentatie van het woorddeel [zicht]- zie het lemma ''zicht'' (4.3.1). Vergelijk ook de betekeniskaart 30 bij het lemma ''zicht'' (4.3.1) voor de geografische uitbreiding van pik in de betekenis "zicht" naast die van pik in de betekenis "mathaak". Zie afbeelding 5. [N 18, 72 en 73; JG 1a, 1b, 2c; A 14, 10; L 45, 10; R 3, 66; Gwn 7, 5; monogr.; add. uit N 11, 88; N 15, 16c en 16g; A 4, 28; A 23, 16.2; L 20, 28; Lu 1, 16.2] I-4
matras matras: matrats (Spekholzerheide) matras III-2-1
mechanische pijler hobelstreb: hōbǝlštrēp (Spekholzerheide  [(Willem-Sophia)]   [Domaniale]), mechanische pijler: mēxānišǝ pęjlǝr (Spekholzerheide  [(Willem-Sophia)]   [Maurits]) Pijler waarin een machine zorgt voor het losmaken, laden en transporteren van de kolen. In de mijn van Eisden wordt volgens de invuller uit Q 7 in zo''n mechanische pijler een ploeg of een zaag gebruikt. [N 95, 282; N 95, 596; N 95, 598; monogr.] II-5
medelijden metlijden: mit’lieë (Spekholzerheide) medelijden III-1-4