31316 |
onderlegplaat |
matrijs:
matrīts (Q121b Spekholzerheide),
slaglood:
šlāxluǝt (Q121b Spekholzerheide)
|
Blokje met gaten van verschillende grootte, dat onder de plaat gelegd wordt waarin met een doorslag gaten moeten worden geslagen. Zie ook afb. 54. De schijf (Q 83) was een ijzeren blok waarin verschillende gaten waren aangebracht. [N 33, 349]
II-11
|
17619 |
onderlip |
onderlip:
ongərlìp (Q121b Spekholzerheide),
óngərlìp (Q121b Spekholzerheide)
|
onderlip [DC 01 (1931)]
III-1-1
|
29700 |
onderschuiver |
inschuiver:
ešȳvǝr (Q121b Spekholzerheide)
|
Arbeider die de vormbakken onder de vormbakpers schoof. [monogr.]
II-8
|
27891 |
ondersteunen |
bouwen:
bǫwǝ (Q121b Spekholzerheide
[(Willem-Sophia)]
[Domaniale])
|
Houten of metalen ondersteuningen plaatsen. In de mijnen van Waterschei en Winterslag maakt men volgens de invuller uit Q 3 een verschil tussen "kaders zetten" en "stempels en belen bouwen". Met de eerste woordgroep duidt men het ondersteunen in galerijen aan, met de tweede het ondersteunen in pijlers. Het woordtype "apôyeren" wordt met name gebruikt in de mijnen van Beringen, Winterslag, Zolder, Houthalen en Waterschei (Vanwonterghem pag. 49). [N 95, 291; N 95, 321; N 95, 289; N 95, 575; monogr.; Vwo 63; Vwo 151; Vwo 560; Vwo 759; Vwo 808]
II-5
|
27903 |
ondersteuning, betimmering van een mijngang |
de bouwen:
dǝ bø̜j (Q121b Spekholzerheide
[(Willem-Sophia)]
[Wilhelmina])
|
Algemene benaming voor de ondersteuningen als geheel van een ondergrondse ruimte. [N 95, 289; monogr.]
II-5
|
27921 |
ondersteuningen vastslaan |
afkloppen:
āfklǫpǝ (Q121b Spekholzerheide
[(Willem-Sophia)]
[Oranje-Nassau I, Oranje-Nassau II, Oranje-Nassau III, Oranje-Nassau IV])
|
Ondersteuningen vastslaan. Volgens een respondent uit Q 121 was er aan de hand van het al dan niet goede geluid daarbij controle op de sterkte van de stijl mogelijk. Invullers uit Q 121 en Q 121c merken op dat de stijl in zo''n geval bromde. [N 95, 354; monogr.; N 95, 370]
II-5
|
18947 |
ondeugend, stout |
ondeugen:
óndüe’je (Q121b Spekholzerheide),
ondeugendig:
óndüe’jentieg (Q121b Spekholzerheide),
stout:
sjtoots (Q121b Spekholzerheide)
|
ondeugend || stout
III-1-4
|
32696 |
ondiep |
niet diep:
net˱ [diep] (Q121b Spekholzerheide)
|
De in dit lemma genoemde termen voor ondiep (kunnen) worden gebruikt in verbinding met een werkwoord voor "ploegen". Vaak kent men voor het verrichten van ondiep ploegwerk een speciale term. Zie daarvoor het volgende lemma. [JG 1a + 1b + 1c; N 11, 39 + 42a + 43 + 44 + 45 + 47; N 11A, 107b + 110a + b; N P, 12; A 20, 1c; Lu 1, 1c; A 23, 1c; A 27, 24b; Lu 5, 24b; monogr.]
I-1
|
33186 |
ondiep poten |
niet diep genoeg:
nēt dēp gǝnōx (Q121b Spekholzerheide)
|
Vergelijk ook de lemmaɛs Ondiep en Ondiep Ploegen in aflevering I.1, p. 85-87. Het materiaal van dit lemma kan worden beschouwd als een aanvulling op dat van aflevering 1. Daar er in de eerste aflevering geen kaarten zijn opgenomen, is hier in kaart 14 ook het materiaal van de genoemde lemma¯s toegevoegd, zodat een algemene kaart Ondiep kon worden getekend. Bij de bijwoordelijke uitdrukkingen in dit lemma moet steeds het werkwoord voor "poten": ɛpoten, plantenɛ of ɛzettenɛ, worden toegevoegd; zie daartoe het lemma Poten. [A 20, 1a]
I-5
|
19305 |
oneerlijk(heid) |
oneerlijk:
ónier’lieg (Q121b Spekholzerheide)
|
oneerlijk
III-1-4
|