e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Spekholzerheide

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
ooft appelringen: enk. appelrink  ap’pelring (Spekholzerheide) gedroogde appelschijf III-2-3
oog oog: ōg (Spekholzerheide), ó:ch (Spekholzerheide) oog [DC 01 (1931)] III-1-1
oogstappel oogstappel: vroege soort  aos’appel (Spekholzerheide, ... ) appel, soort I-7
ooievaar stork: sjtorch (Spekholzerheide) ooievaar III-4-1
oom nonk: nónk (Spekholzerheide), nonkje: verkl.w.  nunks’je (Spekholzerheide), oom: üem (Spekholzerheide) oom III-2-2
oor oor: oeər (Spekholzerheide, ... ) oor [DC 01 (1931)] III-1-1
oorlel lel: lèl (Spekholzerheide), oorlapje: oeərlèpjə (Spekholzerheide) oorlel [DC 01 (1931)] III-1-1
oorworm oorworm: oerwoorm (Spekholzerheide) oorworm (firficula auricularia) [DC 18 (1950)] III-4-2
op bedevaart gaan een bidweg doen: ene bidwêêg dôê (Spekholzerheide) Bedevaart doen [ne gank doon]. [N 06 (1960)] III-3-3
opbraak schachtje: šēǝtjǝ (Spekholzerheide  [(Willem-Sophia)]   [Oranje-Nassau I, Oranje-Nassau II, Oranje-Nassau III, Oranje-Nassau IV]) Een blinde schacht die in opwaartse richting wordt gedreven. De invuller uit L 417 merkt daarover voor de mijnen in Zwartberg en Waterschei op dat een opbraak en een neerbraak (zie het lemma Neebraak) een "beurkê", d.w.z. een blinde schacht, in opbouw zijn. [N 95, 183; N 95, 78; monogr.; Vwo 206; Vwo 567] II-5