20201 |
opvoeden, grootbrengen |
grootbrengen:
jroeës’bringe (Q121b Spekholzerheide),
groottrekken:
jroeës’trekke (Q121b Spekholzerheide)
|
grootbrengen
III-2-2
|
27609 |
opvuldienst |
vulschicht:
vølšixt (Q121b Spekholzerheide
[(Willem-Sophia)]
[Emma, Hendrik, Wilhelmina])
|
In Nederland de dienst, in Belgiē de post die zorgt voor het opvullen van het ontgonnen pand. [N 95, 546; monogr.; Vwo 846; Vwo 850]
II-5
|
28104 |
opvullen |
blazen:
blǭsǝ (Q121b Spekholzerheide
[(Willem-Sophia)]
[Oranje-Nassau II, Emma, Hendrik]),
de vul maken:
dǝr vøl māxǝ (Q121b Spekholzerheide
[(Willem-Sophia)]
, ... [Winterslag, Waterschei]
Q121b Spekholzerheide
[(Willem-Sophia)]
[Oranje-Nassau I, Oranje-Nassau III, Oranje-Nassau IV])
|
Een ontkoold pand met stenen en/of zand opvullen. [N 95, 541; N 95, 542; N 95, 543; N 95, 555; monogr.; Vwo 731; Vwo 732; Vwo 847]
II-5
|
28105 |
opvulling, opvulmateriaal |
vul:
vøl (Q121b Spekholzerheide
[(Willem-Sophia)]
[Domaniale])
|
Het materinal waarmee de door de koolwinning ontstane lege ruimten worden opgevuld. [N 95, 540; N 95, 543; N 95, 103; N 95, 104; monogr.; Vwo 135; Vwo 419; Vwo 533; Vwo 730; Vwo 848]
II-5
|
28109 |
opvulpand |
vulpand:
vølpaŋk (Q121b Spekholzerheide
[(Willem-Sophia)]
[Maurits])
|
Het ontkoolde pand van een pijler dat moet worden opgevuld met stenen en/of zand. [N 95, 561; monogr.; N 95, 524; Vwo 730; Vwo 849]
II-5
|
28101 |
opvulpijler |
vulstreb:
vølštrēp (Q121b Spekholzerheide
[(Willem-Sophia)]
[Domaniale])
|
Pijler waarvan het ontkoolde gedeelte wordt opgevuld door middel van van elders aangevoerde stenen. Dit opvullen kan zowel met de hand als mechanisch gebeuren (zie ook het lemma Blaaspijler). [N 95, 539; monogr.]
II-5
|
28065 |
opzichter |
stijger:
štīgǝr (Q121b Spekholzerheide
[(Willem-Sophia)]
[Domaniale])
|
Laagste rang bij het toezichthoudend personeel in het ondergronds bedrijf. De porion koppelt de opdracht van de ploegbaas aan die van de toezichter en hij is verplicht een in verlegenheid verkerende arbeider de helpende hand toe te steken (Defoin pag. 189). De opzichter is te herkennen aan zijn meterstok (zie het lemma Meterstok), maar ook aan zijn koperen lamp (Emma, Hendrik, Wilhelmina, Oranje Nassau I, III, IV, Maurits) of blanke lamp (Winterslag, Waterschei, Emma, Oranje Nassau I-IV, Willem-Sophia, Laura, Julia), aan een witte band op de petlamp (Zolder), aan zijn witte pak (Maurits, Domaniale, Julia), aan zijn witte helm (Eisden) en aan zijn witte lamp met groene ring (Zwartberg, Waterschei). Om opzichter te worden moest men in Nederland de Mijnschool volgen. [N 95, 128; monogr.; N 95, add.; Vwo 576; Vwo 615; Vwo 744]
II-5
|
28170 |
opzichter van de luchtverversing |
loftstijger:
lofštīgǝr (Q121b Spekholzerheide
[(Willem-Sophia)]
[Domaniale])
|
De persoon die zorgt voor de circulatie en verdeling van verse lucht in de mijn; tevens controleert hij de vochtigheidsgraad van de lucht en de aanwezigheid van mijngas. [N 95, 135; monogr.]
II-5
|
27699 |
opzichterskamer |
opzichterskamer:
opzichterskamer (Q121b Spekholzerheide
[(Willem-Sophia)]
[Maurits])
|
Ruimte waar de opzichters voor en na de dienst bereikbaar zijn voor besprekingen en het schrijven van materiaalbonnen, het invullen van dienstenlijsten, etc. Op de Domaniale mijn had iedere opzichter zijn eigen loket. [N 95, 27; div.]
II-5
|
25082 |
ordenen, rangschikken |
rangeren:
ran⁄zjere (Q121b Spekholzerheide)
|
ordenen
III-4-4
|