34053 |
os |
os:
øi̯s (Q121b Spekholzerheide)
|
Gesneden mannelijk rund [N 3A, 19; JG 1a, 1b; A 3, 37; A 4, 12; L 4, 37; L 20, 12; Wi 16; monogr.]
I-11
|
20319 |
oude vrouw |
kraai:
krai (Q121b Spekholzerheide)
|
oude vrouw
III-2-2
|
22317 |
oudejaarsavond |
silvesteravond:
silvesteroavend (Q121b Spekholzerheide)
|
Oudejaarsavond [silvesteraovent]. [N 06 (1960)]
III-3-2
|
27562 |
overdreven harde werkers |
gekken:
jekǝ (Q121b Spekholzerheide
[(Willem-Sophia)]
[Maurits])
|
Te hard werken werd door de collega''s lang niet altijd gewaardeerd. Dat blijkt uit de meeste woordtypen in dit lemma. [N 95, 912]
II-5
|
19465 |
overgordijn |
gardijn:
jardiŋ (Q121b Spekholzerheide),
overgardijn:
øvərjardiŋ (Q121b Spekholzerheide),
store (fr.):
štōr (Q121b Spekholzerheide),
voorhang:
vy(3)̄rhaŋk (Q121b Spekholzerheide)
|
gordijn || overgordijn
III-2-1
|
20235 |
overgrootmoeder |
overgross-moeder:
uv’verjroeësmodder (Q121b Spekholzerheide)
|
overgrootmoeder
III-2-2
|
20212 |
overgrootvader |
overgross-vader:
uv’verjroeësvadder (Q121b Spekholzerheide)
|
overgrootvader
III-2-2
|
25065 |
overschot, restant |
rest:
res(t) (Q121b Spekholzerheide, ...
Q121b Spekholzerheide)
|
overschot, restant
III-4-4
|
19771 |
overtrek |
bedtog:
bɛttsox (Q121b Spekholzerheide),
tijk:
tsex (Q121b Spekholzerheide)
|
overtrek || tijk, overtrek
III-2-1
|
29635 |
paard |
paard:
pē̜ǝt (Q121b Spekholzerheide)
|
[JG 1a, 1b; A 3, 4; A 11, 4; L 4, 4; L 5, 27c; L 22, 21; L 23, 1b; Gwn 5, 9a; R -s-; S 27; S 49; RND 60, 74; Wi 6, 17; monogr.; add. uit N 18]
I-9
|