e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Spekholzerheide

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
remschijf kettingschijf: kɛteŋšīf (Spekholzerheide  [(Willem-Sophia)]   [Laura, Julia]) De schotelvormige schijf van de remschijftransporteur die zorgt voor het afremmen van de kolen of stenen. [N 95, 662] II-5
remschijfketting ketting: ketting (Spekholzerheide  [(Willem-Sophia)]   [Maurits]) De transportketting van een remschijftransporteur. [N 95, 663] II-5
remschijftransporteur tellerrutsche: tɛ̄lǝrrutš (Spekholzerheide  [(Willem-Sophia)]   [Julia]) Een soort remmende transporteur voorzien van een ketting met schijven voor het vervoer van kolen in steile en halfsteile lagen van boven naar beneden. De ketting beweegt door halfronde of hoekvormige goten naar beneden en remt door middel van schijven het te vervoeren materiaal. Een invuller uit Q 121 schrijft over de opgave "kandeltoer" dat dit op de Domaniale mijn halfronde platen waren van ongeveer 2 meter met aan de zijkant een ronde buis van 15 cm doorsnee waardoor de stuwketting naar boven werd getrokken. [N 95, 615; N 95, 661; monogr.] II-5
restant insecten paardsschaar: pits’sjier (Spekholzerheide), sjirpen: sjier’pe (Spekholzerheide), viltluis: vilts’loes (Spekholzerheide) sjirpen ve krekel || viltluis || vliegend hert III-4-2
restant vissen goudvis: jood’visj (Spekholzerheide), sprot: sjprot (Spekholzerheide), traan: troan (Spekholzerheide) goudvis || sprot (vis) || vistraan III-4-2
restant vogels drang: dreng (Spekholzerheide), duifhuis: doef’fes (Spekholzerheide), duivenslag: doev’vesjlaag (Spekholzerheide), kersenknijper: kieë’sjeknepper (Spekholzerheide), mussenmannetje: meu’sjemensje (Spekholzerheide), mussenval: meu’sjeval (Spekholzerheide), roekoeken: roe’koek(k)e (Spekholzerheide), struiseveer: sjtroe’seveer (Spekholzerheide), tsietterwiet: tsiet’terwiet (Spekholzerheide), vogelszaam: voeë’jelszoam (Spekholzerheide), voor-zeigen (du.): vuur’tseje (Spekholzerheide) duif klokken || duivenhok || duiventil || kirren || klapdeurtje ve duiventil || kruisbek || mannelijke huismus (ruigeltje) || mussenval || struisveer || vinkenslag || vogelzaad III-4-1
restant zoogdieren das: daas (Spekholzerheide), dasbijten: gevecht tussen hond en das en ook de methode van africhten van de hond voor de dassenjacht  daas’biese (Spekholzerheide), molmuis: mol’moes (Spekholzerheide), scheck: sjek (Spekholzerheide), tam: tsaam (Spekholzerheide) das || dassengevecht || gevlekt dier || tam [DC 19 (1951)] || woelmuis III-4-2
restkool rest: rɛst (Spekholzerheide  [(Willem-Sophia)]   [Winterslag, Waterschei]) Een hoeveelheid kool die, door welke oorzaken dan ook, niet ontgonnen wordt. Het woordtype "kant" werd volgens Lochtman (pag. 190) op de Domaniale mijn nog tot in de jaren 1920-1930 gebruikt. [N 95, 518; monogr.] II-5
reuzel, bladvet veer: vet rondom het middenrif  veer (Spekholzerheide), verenvet: ve’revet (Spekholzerheide) vet || vet rondom het middenrif III-2-3
richting richtung: rextuŋ (Spekholzerheide  [(Willem-Sophia)]   [Domaniale]), stonde: štǫnt (Spekholzerheide  [(Willem-Sophia)]   [Domaniale]) De te volgen richting bij de aanleg van mijngangen. Volgens de invuller uit Q 121 bestond de "richtung" uit drie verzwaarde touwtjes (schietloden) die in elkaars verlengde aan het dak van de mijngang bevestigd waren. De markeringen werden door de mijnmeter aangebracht. Het woordtype "stonde" (Q 112a, Q 113, Q 117, Q 121, Q 121b, Q 202) is gelijk aan het Duitse "Stunde", dat in de mijnwerkersterminologie een speciale betekenis krijgt (z. RhWB XVIII pag. 938 s.v. "Stunde"). [monogr.; N 95, 846; N 95, 708] II-5