19800 |
rolgordijn |
rollo (d.):
roͅlo (Q121b Spekholzerheide)
|
rolgordijn
III-2-1
|
31385 |
ronde vijl, rattenstaart |
rattenstaart:
ratǝštats (Q121b Spekholzerheide, ...
Q121b Spekholzerheide
[(meervoud: ratǝštɛts)]
)
|
Kleine, ronde, spits toelopende vijl die wordt gebruikt voor het afwerken en bijwerken van gaten en sterk gekromde uithollingen. Zie ook afb. 59 en het lemma ɛronde vijl, rattenstaartɛ in wld II.11, pag. 73.' [N 53, 145; monogr.] || Kleine, ronde, spits toelopende vijl. De ronde vijl wordt gebruikt voor het vijlen van gaten en gebogen oppervlakten. Zie ook afb. 102. [N 33, 94; N 64, 53e; monogr.]
II-11, II-12
|
24237 |
roodborstje |
roderborstje:
roeë’derbus-je (Q121b Spekholzerheide)
|
roodborstje
III-4-1
|
18048 |
roof(je) (korst op een wonde) |
plak:
plak (Q121b Spekholzerheide),
roof(je):
roof (Q121b Spekholzerheide)
|
Een roofje (korstje) op een wond. [DC 14 (1946)]
III-1-2
|
28081 |
roofbeitel |
roofbeitel:
rōfbēsǝl (Q121b Spekholzerheide
[(Willem-Sophia)]
[Domaniale])
|
Beitel die op de luchthamer kan worden bevestigd en waarmee houten ondersteuningen in het ontkoolde pand worden doorgestoken. Bij het roven worden beitels van verschillende lengtes gebruikt waardoor de mijnwerker vanaf een veilige plaats kan werken. De invuller uit Q 15 merkt bij de opgave "snoeibeitel" op dat de roofploeg over dit speciale stuk gereedschap kon beschikken. De "snoeibeitel" was anderhalf tot twee meter lang en had een plat snijvlak van ongeveer vijf centimeter breed. De zegsman uit Q 21 kent twee soorten beitels: de ijzerbeitel, die een lengte van 50 centimeter heeft, en de houtbeitel die maximaal 1 meter lang is. De "rossignolbeitel" uit L 422 is een speciale beitel waarmee bouten gebroken of platen gesneden konden worden. [N 95, 588; N 95, 760 add.; N 95A, 7 add.; monogr.]
II-5
|
27608 |
roofdienst |
roofschicht:
rōfšix (Q121b Spekholzerheide
[(Willem-Sophia)]
[Domaniale])
|
In Nederland de dienst, in Belgiē de post die de ondersteuningen uit het ontgonnen pand verwijdert. Op de Domaniale mijn gebeurde het roven tijdens de nachtdienst omdat er dan weinig mensen in de mijn aanwezig waren en er in de pijler geen kolen gewonnen werden (Lochtman pag. 84). [N 95, 570; monogr.; Vwo 270; Vwo 330; Vwo 668]
II-5
|
28082 |
roofhaak |
haak:
hǭk (Q121b Spekholzerheide
[(Willem-Sophia)]
[Zolder])
|
Haak met lange steel die wordt gebruikt voor het terugwinnen van materiaal uit het ontkoolde pand. [N 95, 589]
II-5
|
28087 |
rooflier |
rooflier:
rooflier (Q121b Spekholzerheide
[(Willem-Sophia)]
[Beringen, Eisden])
|
Lier waarmee een ondersteuning in haar geheel uit het ontkoolde pand kan worden weggetrokken. "De rooflieren hebben perslucht als drijfkracht en hun vermogen volstaat om verschillende stempels ineens uit te rukken" (Defoin pag. 101). [N 95, 590; monogr.; N 95A, 13]
II-5
|
19414 |
rook |
zwadem:
šwām (Q121b Spekholzerheide)
|
rook
III-2-1
|
25881 |
rookkanaal |
klokkekanaal:
klǫkǝkanāl (Q121b Spekholzerheide)
|
De ruimte evenwijdig aan het stookkanaal waarin rook en waterdamp zich verzamelen en wegstromen naar de schoorsteen. Zie ook afb. 25. [N 98, 132; monogr.]
II-8
|