26112 |
schoren |
afpolten:
āfpǫltǝ (Q121b Spekholzerheide
[(Willem-Sophia)]
[Domaniale]),
afspreizen:
āfšprajtsǝ (Q121b Spekholzerheide
[(Willem-Sophia)]
[Domaniale])
|
Een of meer horizontale houten balken tussen twee ondersteuningen plaatsen om te verhinderen dat de ondersteuningen door de gesteentedruk gaan verschuiven. Zie ook het lemma Schoor. [N 95, 301; N 95, 353; N 95, 300; N 95, 899; monogr.]
II-5
|
33585 |
schorseneer |
schorseneer:
sjorsjenere (Q121b Spekholzerheide)
|
[DC 76 (2002)]
I-7
|
19506 |
schotel |
plateel:
platīəl (Q121b Spekholzerheide),
schotel:
sjóttel (Q121b Spekholzerheide),
šotəl (Q121b Spekholzerheide)
|
platte schotel || schotel || schotel; betekenis/uitspraak [N 20 (zj)]
III-2-1
|
19508 |
schoteltje |
teldertje:
telderche (Q121b Spekholzerheide)
|
schoteltje, klein bordje of ~, gebruikt onder een kopje waaruit men drinkt [N 20 (zj)]
III-2-1
|
29984 |
schraag |
schraag:
šrāx (Q121b Spekholzerheide, ...
Q121b Spekholzerheide)
|
Een uit metaal vervaardigd gestel bestaande uit twee driehoekige steunen die met elkaar verbonden zijn, waarop de smid een werkstuk kan laten rusten. [N 33, 237] || Houten draagstelling die wordt gebruikt om een lang werkstuk te ondersteunen. Zie ook afb. 116. [N 53, 225; S 32; monogr.]
II-11, II-12
|
28382 |
schraapgoot |
kratsband:
kratsbant (Q121b Spekholzerheide
[(Willem-Sophia)]
[Domaniale]),
schraperband:
šrāpǝrbant (Q121b Spekholzerheide
[(Willem-Sophia)]
[Oranje-Nassau I, Oranje-Nassau II, Oranje-Nassau III, Oranje-Nassau IV])
|
Inrichting voor het hellend transport van kolen en stenen bestaande uit een onder- en een bovengoot, waardoor een ketting zonder eind door middel van een motor wordt voortbewogen. Aan de ketting zijn schrapers bevestigd, die de in de bovengoot geschepte materialen transporteren. [N 95, 653; N 95, 604; monogr.; Vwo 328; Vwo 646; Vwo 658; Vwo 660; Vwo 692]
II-5
|
31546 |
schraapstaal |
schaver:
šāvǝr (Q121b Spekholzerheide
[(plat of driekant)]
),
schrapstaal:
šrapštǫal (Q121b Spekholzerheide)
|
Stalen werktuig om een metalen vlak af te schrapen. Het schraapstaal kan verschillende vormen hebben. Vaak wordt het door de smid zelf vervaardigd van een oude vijl waarvan de voorzijde van het blad puntvormig wordt afgeslepen. Zie ook afb. 205. [N 33, 261a-b; N 33, 281; N 64, 58a; monogr.]
II-11
|
20789 |
schransen |
sneuren:
Aonwasende kinger kanne sjneure
sjneu’re (Q121b Spekholzerheide),
vorderen:
Kinger nee, wat kan deë vöa¯dere: Goeie hemel, wat kan die bunkeren
vöa’dere (Q121b Spekholzerheide),
zich aankijlen:
aa’kielle, ziech (Q121b Spekholzerheide)
|
bunkeren || flink eten || zich volproppen
III-2-3
|
19728 |
schrijftafel, bureau |
bureau:
børoͅ (Q121b Spekholzerheide)
|
schrijftafel
III-2-1
|
18871 |
schrikken |
schrikken:
sjrek’ke (Q121b Spekholzerheide),
zich verschrikken:
versjrek’ke, ziech (Q121b Spekholzerheide)
|
schrikken
III-1-4
|