31247 |
smidskolen |
smeedkolen:
šmęjkǫalǝ (Q121b Spekholzerheide)
|
De kolen die door de smid voor het stoken van de smidsvuurhaard worden gebruikt. Het lemma bevat benamingen voor verschillende soorten steenkool. Onder vetkool verstaat men steenkool met twintig tot dertig procent vluchtige bestanddelen. Cokes ontstaan wanneer steenkolen in een cokesoven van hun vluchtige bestanddelen worden ontdaan. Zij worden onder meer bij het smelten van ijzererts gebruikt. De term nootjes is van toepassing op steenkool waarvan de afmeting varieert van 6 tot 120 mm doorsnede. Zie ook de lemmata "nootjeskool", antraciet", "industriekool" en "cokes" in Wld II.5, pag. 215 - 217. [N 33, 29a-b; N 64, 25a add.; monogr.]
II-11
|
31246 |
smidskolenschop |
haardschup:
hē̜ǝtšøp (Q121b Spekholzerheide),
schupje:
šypjǝ (Q121b Spekholzerheide)
|
Het schopje waarmee men kolen op het vuur doet. [N 33, 28; monogr.]
II-11
|
31249 |
smidsoven |
zwaar smeedsvuur:
šwǭǝr šmets˲vȳr (Q121b Spekholzerheide)
|
Oven voor het smeden van zwaar grofsmidswerk, krukassen, schroefassen e.d. De gloeioven wordt ook gebruikt voor het solderen van grote voorwerpen met hardsoldeer. Zie ook het lemma "oven voor (hard)soldeerwerk". Volgens de invullers uit L 290, L 291, L 299 en Q 5 trof men een dergelijke smidsoven in de werkplaats van de smid slechts zelden aan maar was het eerder een werktuig dat bij grote bedrijven werd gebruikt. [N 33, 38; N 33, 190]
II-11
|
31240 |
smidsschoorsteen |
schorensteen:
šōrǝštē (Q121b Spekholzerheide)
|
Zie de toelichting bij het lemma "smidskap". [N 33, 24; monogr.]
II-11
|
31234 |
smidsventilator |
ventilator:
vɛntilātǝr (Q121b Spekholzerheide)
|
Blaastoestel, bestaande uit een aantal roterende schoepen, waarmee het smidsvuur kan worden aangewakkerd. De ventilator wordt doorgaans aangedreven door een elektromotor, bij een veldsmidse soms ook met behulp van de voet door middel van een pedaal en een wiel met snaar. Volgens de invullers uit L 290 en L 291 werd bij een veldsmidse voor de aanvoer van lucht altijd gebruik gemaakt van een ventilator. [N 33, 12d]
II-11
|
31237 |
smidsvorm, blaasgat |
uitgang:
ūsjaŋk (Q121b Spekholzerheide),
vorm:
vǫrǝm (Q121b Spekholzerheide),
windkast:
weŋkkas (Q121b Spekholzerheide)
|
IJzeren pot onder het smidsvuur waardoor de via de blaasbalgpijp aangevoerde lucht naar het vuur wordt geleid. Bij ouderwetse smidsvuurhaarden werd de luchtstroom aan de zijkant van het smidsvuur toegevoerd. De blaasbalgpijp liep daarbij in een verbreed uiteinde uit dat één geheel uitmaakte met een dikke ijzeren plaat, het oogijzer. Deze plaat was met ijzeren bouten aan de brandmuur verankerd. Dit deel van de pijp had dan dezelfde functie als de ijzeren pot onder het smidsvuur. Woordtypen als luchtpijp, blaaspijp en buis verwijzen naar dit onderdeel van de blaasbalgpijp. Met de woordtypen kast, windkast, lochtkast en zwelkast wordt vooral een smidsvorm aangeduid, waarin de door de blaasbalgpijp aangevoerde lucht onder het smidsvuur wordt samengeperst. De luchtstroom naar het smidsvuur kan daarbij met behulp van een luchtregelaar geregeld worden. Zie ook het lemma "luchtregelaar". Om de opening voor de luchtstroom onder in het vuur vrij van sintels te houden, kan een zogenaamde vuurtong zijn aangebracht. Daarmee wordt enerzijds de luchttoevoer geregeld en anderzijds het gat vrijgehouden van sintels en gruis. Zie ook afb. 9 en het lemma "vuurtong". [N 33, 16; N 33, 19; N 33, 22]
II-11
|
31229 |
smidsvuurhaard |
haard:
hē̜ǝt (Q121b Spekholzerheide)
|
De van metselwerk of van metaal vervaardigde stookplaats met kolenvuur waarin de smid ijzer en ander metaal verhit. De oude smidsvuren bestonden uit een soort gemetseld werkvlak waarin een uitholling, het stookgat, was aangebracht. Aan de zijkant van dit stookgat werd door middel van een pijp lucht toegevoerd. Boven het stookgat bevond zich een gemetselde of metalen kap waarmee de rookgassen via de schoorsteen buiten de smidse konden worden geleid. In de buurt van het stookgat was een koelbak met water aangebracht waarin de gloeiende werkstukken konden worden afgekoeld. Zie ook afb. 6. Bij de modernere smidsvuren wordt de luchtstroom aan de onderzijde van het smidsvuur toegevoerd. De luchtleiding mondt daartoe uit in een onder het stookgat aangebrachte smidsvorm. Zie ook afb. 7 en het lemma "smidsvorm, blaasgat". De smis(se) met trekblaasbalg werd in het koperslagersbedrijf in Venray (L 210) tot ongeveer 1915 gebruikt. Nadien werkte men met een veldsmidse. [N 33, 9; N 66, 10b; monogr.]
II-11
|
31243 |
smidsvuursproeier |
spritser:
špritsǝr (Q121b Spekholzerheide
[(om kolen nat te houden)]
)
|
Het gereedschap in de vorm van een bezempje, kwast, borstel of gietertje waarmee men water over het vuur sproeit om dit aan de buitenkant te temperen. Door het sprenkelen gaan de kolen samenkoeken waardoor de hitte binnen het vuur blijft. De sproeier wordt soms ook gebruikt voor het afkoelen van smeedstukken. Zie ook afb. 10. [N 33, 36; N 33, 216]
II-11
|
20493 |
smullen |
moffelen:
móf’fele (Q121b Spekholzerheide)
|
smullen
III-2-3
|
24244 |
snavel |
snavel:
sjna’bel (Q121b Spekholzerheide)
|
snavel
III-4-1
|