20523 |
snee brood |
snede:
Verklw. sjnidsje Iech han honger, iech eus ing drüeg sjnei broeëd
sjnei (Q121b Spekholzerheide)
|
snede brood
III-2-3
|
22346 |
sneeuwbal |
sneeuwklots:
sjnei⁄klots (Q121b Spekholzerheide)
|
sneeuwbal
III-4-4
|
25137 |
sneeuwen |
sneeuwen:
sneije (Q121b Spekholzerheide),
sniefelen:
fijn sneeuwen
sjnief⁄fele (Q121b Spekholzerheide)
|
fijn sneeuwen || sneeuwen [DC 03 (1934)]
III-4-4
|
20115 |
sneeuwklokje |
sneeuwklokje:
sjnei’klöks-je (Q121b Spekholzerheide)
|
sneeuwklokje
III-4-3
|
25191 |
sneeuwx |
sneeuw:
schnei (Q121b Spekholzerheide),
sjnei (Q121b Spekholzerheide)
|
sneeuw [DC 03 (1934)]
III-4-4
|
25086 |
snel, vlug |
gauw:
jauw (Q121b Spekholzerheide),
nijds:
nietsj (Q121b Spekholzerheide),
vlot:
flot (Q121b Spekholzerheide),
zier:
zier (Q121b Spekholzerheide)
|
snel, vlug
III-4-4
|
29691 |
snijarmen en drijfarmen in de voormaler |
messer:
mɛtsǝr (Q121b Spekholzerheide)
|
De schuine messen en rieken die in de voormaler ronddraaien, de dwarsarmen van de verticale as. [N 98, 90; monogr.]
II-8
|
31364 |
snijblok, snijkussen |
backen:
bakǝ (Q121b Spekholzerheide)
|
De verwisselbare, ronde, stalen schijf met (soms verstelbare) snijdende delen die in de snijplaathouder wordt bevestigd. Een deel van de woordtypen in dit lemma zoals (snij)kussens, draadkussens en kammen kan ook betrekking hebben op de eigenlijke snijdende delen van de diverse soorten snijijzers. Zie ook afb. 93. [N 33, 295; N 33, 297; N 64, 66b]
II-11
|
33514 |
snijbonen |
fietsjbonen:
fietsj’boeëne (mv.) (Q121b Spekholzerheide)
|
snijboon
I-7
|
31293 |
snijbrander |
snijbrenner:
šnijbrɛnǝr (Q121b Spekholzerheide)
|
Lasbrander waarbij een tweede mondstuk is aangebracht waaruit zuurstof stroomt. Op deze wijze wordt een snelle verbranding verkregen van het materiaal dat door de vlam wordt bestreken. De snijbrander kan alleen worden toegepast bij het snijden van ijzer en staal en - met speciale voorzieningen - ook wel bij gietijzer. Zie ook afb. 44. [N 33, 317; monogr.]
II-11
|