e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Spekholzerheide

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
steiger gerust: jǝrø̜s (Spekholzerheide), steiger: štījǝr (Spekholzerheide  [(+)]  ) De langs het bouwwerk opgetrokken stellage, bestaande uit houten of metalen palen en planken, waarop de metselaar staat tijdens zijn werkzaamheden. Een enkele houten steiger wordt opgebouwd uit verticaal geplaatste palen, de 'staanders', die enigszins hellend naar de muur in of op de grond geplaatst worden. Hieraan worden horizontaal met behulp van steigertouwen de 'aanbinders' gebonden. Op de aanbinders komen korte paaltjes te liggen, de 'kortelingen', die aan één eind op de aanbinder dragen en aan de andere kant in de daarvoor uitgespaarde steigergaten in de muur. Over de kortelingen worden de steigerplanken gelegd die de steigervloer vormen. Bij steigers waarvan de werkvloeren hoger dan 2,50 m boven de begane grond liggen, worden leuningen en kantplanken aangebracht. Vervolgens worden langs de buitenkant van de staanders langsschoren bevestigd. In het Standaardnederlands is het woord 'steiger' mannelijk, in een aantal plaatsen in met name Nederlands Limburg echter onzijdig. Wanneer door de invullers nadrukkelijk een onzijdig genus werd opgegeven, is achter de betreffende plaatscode een (+) opgenomen. [S 35; L B1, 172; N 32, 1a; N 32, 1c; monogr.; N 32, 2e] II-9
steigerplanken steigerbreder: [steiger]brēr (Spekholzerheide) De houten planken die op de kortelingen worden gelegd en de vloer van de steiger vormen. Zie ook afb. 18. Zie voor de fonetische documentatie van de woorddelen '(steiger)-' en '(stelling)-' het lemma 'Steiger'. [N 32, 3c; monogr.] II-9
steile pijler scherpe: šɛrpǝ (Spekholzerheide  [(Willem-Sophia)]   [Domaniale]) Pijler met een hellingspercentage tussen 35 en 90 graden. [N 95, 286; monogr.] II-5
stekker stekker: štɛkər (Spekholzerheide) stekker III-2-1
stelring stelring: štɛlreŋk (Spekholzerheide) Ring die verschuifbaar op een as is aangebracht en met behulp van een schroef op de gewenste plaats vastgezet kan worden. [N 33, 232] II-11
stenen pot, keulse pot baar: bār (Spekholzerheide), bótterbaar= boterpot, kómpesbaar=zuurkoolpot, boeënebaar = bonenpot  baar (Spekholzerheide), grèle: gruule (Spekholzerheide), jryl (Spekholzerheide) aarden vaatwerk || keulse pot || pot, stenen ~; inventarisatie benamingen voor grote ~~ voor bijv. zuurkool e.d., kleinere ~~ voor boter, eieren e.d. (pijppot, timperpot); betekenis/uitspraak [N 20 (zj)] III-2-1
stenen vervaardigen stenen stoken: štę ̞ŋ štǭxǝ (Spekholzerheide) De benaming voor het hele proces van klei delven, vormen en bakken van stenen. Zie ook het lemma ɛtichelenɛ.' [N 98, 3; monogr.; N 30, 52c add.] II-8
stiefdochter stiefdochter: sjteefdoater (Spekholzerheide) stiefdochter III-2-2
stiekem stiekem: sjtiekem (Spekholzerheide) heimelijk, stiekem, in het geniep [stilles] [N 07 (1961)] III-1-4
stijfkop dikkop: dik’kop (Spekholzerheide), stierenkop: sjtie’rekop (Spekholzerheide), stijfkop: sjtief’kop (Spekholzerheide), sturacks: sjtoe’raks (Spekholzerheide) stijfkop III-1-4