19708 |
stoel |
stoel:
štōl (Q121b Spekholzerheide
[(Willem-Sophia)]
[Domaniale]),
mv. ßt”l
štōl (Q121b Spekholzerheide)
|
Console waarop de draagrollen van een transportband zijn bevestigd. [N 95, 637; N 95, 641] || stoel
II-5, III-2-1
|
19857 |
stoep, trottoir |
sprong:
šproŋk (Q121b Spekholzerheide)
|
stoep
III-2-1
|
18775 |
stof |
stub:
sjtub (Q121b Spekholzerheide)
|
stof
III-2-1
|
19430 |
stof afnemen |
afstubben:
āfštøbə (Q121b Spekholzerheide),
stubben:
štøbə (Q121b Spekholzerheide)
|
(af)stoffen || afstoffen, stof afnemen
III-2-1
|
19659 |
stofblik |
schupje:
sjupje (Q121b Spekholzerheide)
|
Hoe noemt u het stoffer en blik samen? [N105 (2000)]
III-2-1
|
27819 |
stofbrij |
brij:
bręj (Q121b Spekholzerheide
[(Willem-Sophia)]
[Oranje-Nassau II, Emma, Hendrik])
|
Boorstof dat bij het boren met waterspoeling zich met het spoelwater bindt tot een brij. [N 95, 780]
II-5
|
27542 |
stofbril |
stubbril:
štøpbre.l (Q121b Spekholzerheide
[(Willem-Sophia)]
[Domaniale])
|
Wanneer men werkzaamheden verricht waarbij de kans bestaat dat men iets in het oog krijgt, is een stofbril of veiligheidsbril voorgeschreven. Zulke werkzaamheden zijn o.a. slopen, slijpen, blazend vullen en schoonblazen met perslucht. [N 95, 886]
II-5
|
28203 |
stofgrendel, stofbarriere |
stubgrendel:
štøpgrɛndǝl (Q121b Spekholzerheide
[(Willem-Sophia)]
[Emma, Hendrik, Wilhelmina])
|
Een aantal omklapbare planken, bevestigd aan de kappen van de ondersteuning van een mijngang, waarop een hoeveelheid steenstof of mergelstof is aangebracht. In geval van een mijngas- of kolenstofontploffīng worden de steenstofgrendels door de luchtdruk omvergeworpen en het steenstof, dat dan naar beneden valt en opdwarrelt, vormt een stof gordijn waarin de steekvlam, die achter de luchtdruk aankomt, wordt verstikt. [N 95, 238; N 95, 239; monogr.]
II-5
|
28210 |
stofmasker |
stubmasker:
štøpmaskǝr (Q121b Spekholzerheide
[(Willem-Sophia)]
[Domaniale])
|
Masker dat tegen stof beschermt. Als men de stofmaskers op de voorgeschreven wijze gebruikte, boden ze afdoende bescherming. Er werd naar gestreefd maskers aan te schaffen die de hoogst mogelijke bescherming boden en daarbij de gebruikers toch zo weinig mogelijk last bezorgden (MBK IV pag. 48). Volgens Lochtman (pag. 43) zijn stofmaskers geschikt voor het personeel van mechanische pijlers, maar voor lichamelijk hardwerkende mensen zijn ze dat niet. [N 95, 774]
II-5
|
31308 |
stokbeitel |
schroodbeitel:
šrǫt˱bēsǝl (Q121b Spekholzerheide),
warmhouwer:
wɛ̄rǝmhø̜jǝr (Q121b Spekholzerheide
[(wordt niet gehard in tegenstelling tot de koudhouwer -- vergelijk het volgende lemma)]
)
|
In het algemeen een beitel met een steel. De stokbeitel wordt gebruikt voor het doorhakken, afhakken en splijten van warm of koud metaal. De smid houdt het werkstuk met een tang met de linkerhand op het aambeeld en zet met de rechter de beitel op de juiste plaats. De voorslager slaat vervolgens met een voor- of zijhamer op de kop van de beitel. Een beitel voor het bewerken van warm ijzer is altijd van een steel voorzien. Zie ook afb. 48. [N 33, 110; N 33, 113; N 33, 221; monogr.]
II-11
|