19672 |
aanrecht |
aanrecht:
āriət (Q121b Spekholzerheide)
|
aanrecht
III-2-1
|
28378 |
aanvoerband |
toevoerband:
tuvūrbaŋk (Q121b Spekholzerheide
[(Willem-Sophia)]
[Winterslag, Waterschei])
|
Bandtransporteur voor de aanvoer van materialen. Het woordtype "h.t." (L 265, Q 33 ) is een afkorting voor houttoevoer(band). [N 95, 636]
II-5
|
33159 |
aardappel |
aardappel:
ęǝdapǝl (Q121b Spekholzerheide)
|
Solanum tuberosum L. De algemene benaming voor het gewas en het produkt. Voor het lemma Aardappel is, naast de vragenlijsten voor het enkelvoud, ook gebruik gemaakt van opgaven voor het meervoud en voor samenstellingen. Voor vormen als jappel, jarpel, jatappel, ja(r)dappel is geen afzonderlijk type geconstrueerd. Ze zijn ondergebracht bij het type aardappel. Elper is opgevat als een metathesis-vorm van de variant erpel; en zo is ook jalper een metathesis van jarpel, zoals kelver voorkomt naast kervel en zulker naast zurkel. Indien niet uitdrukkelijk aangegeven, is het voor de varianten van de typen crompîre en grompeer niet uit de opgaven zelf op te maken of deze eind- dan wel begin-accent hebben. Volgorde in het type aardappel (V staat voor een klinker): 1. -rdVp- (-rtVp-) 2. -dVp- (tVp-) 3. -rVp- 4. -rp- (-rǝp-) 5. -p-. [N 12, 1-4; JG 1a, 1b, 1c, 2c; A 20, 1a; A 23, 17; L 1, a-m; L 1 u, 120; L B2, 354; L 2, 14; L 32, 4; L 34, 8; L 35, 77; L 43, 8; Lu 1, 17; R 3, 27; S 1; Gwn 9, 1; monogr.; add. uit N 18, 64; N M, 15-18; A 21, 1f]
I-5
|
20538 |
aardappelen stampen |
keuzen:
keu’ze (Q121b Spekholzerheide)
|
prakken
III-2-3
|
33219 |
aardappelkuil, -groef |
mijt:
mīǝt (Q121b Spekholzerheide)
|
De plaats waar de aardappelen gedurende de winter buiten worden opgeslagen. In droge gebieden maakt men ronde opslagkuilen, wel tot twee meter diep. Waar het grondwater dicht aan de oppervlakte komt maakt men meestal langwerpige groeven; de grond wordt dan maar een decimeter weggegraven. De bodem en de wanden worden met stro bedekt; daarop worden de aardappelen uitgespreid. Op de aardappelen komt dan nog en laag stro en het geheel wordt met aarde afgedekt. Vroeger maakte men luchtgaten in de afdekkende aarde; in het uiteinde van een dergelijk luchtgat stak men een wis stro die lucht doorliet, maar ongedierte buiten hield. Tegenwoordig worden de kuilen met landbouwplastic afgedekt en houden autobanden het geheel op zijn plaats. Het regelmatig eerste element in samenstellingen met aardappel- is hier weggelaten. [N 12, 30; JG 1a, 1b; A 21, 1f; monogr.; add. uit N 5, 89; N 12, 29]
I-5
|
20779 |
aardappelpannenkoek |
rijfkoek:
rief’kóch (Q121b Spekholzerheide)
|
aardappelpannekoek
III-2-3
|
20795 |
aardappelsalade |
aardappelsalade:
eëpelsjlaat (Q121b Spekholzerheide)
|
aardappelsalade
III-2-3
|
33482 |
aardbei |
elber:
el’ber (Q121b Spekholzerheide),
elberstruik:
el’beresjtroech (Q121b Spekholzerheide)
|
aardbei || aardbeiplant
I-7
|
18905 |
aarden |
aarden:
a’de (Q121b Spekholzerheide),
zich schikken:
iech koeët miech bij die vreeëm lü nit sjikke
sjik’ke, ziech (Q121b Spekholzerheide),
zich terechtvinden:
Heë hat ziech jód tsereëtvónge in de nui hemet
tsereët’vinge, ziech (Q121b Spekholzerheide)
|
aarden || thuis raken, gewennen || wennen
III-1-4
|
17653 |
aars |
votlok:
votlaoch (Q121b Spekholzerheide)
|
aars, darmuitgang [N 10c (1995)]
III-1-1
|